Protocollen

Protocol breng- en haalafspraken


Waarom dit protocol?
Dit protocol werd nodig geacht om eens duidelijk op papier te zetten wat het beleid is rondom het brengen en halen.

Brengen
Het dagprogramma begint om 9.00u.
Wij vinden het prettig als kinderen voor 9.00u ’s ochtends worden gebracht. Heeft een ouder een contract dat ingaat voor 8.30u dan kunnen de kinderen ook gebruik maken van ontbijt. Wanneer ouders verlaat zijn of wanneer het kind niet komt door ziekte of andere reden, verzoeken wij ouders nadrukkelijk hier het personeel van op de hoogte te stellen.

Te vroeg brengen
Kinderen mogen niet gebracht worden voor de tijd die door middel van het contract is vastgesteld. Willen ouders toch een keer extra tijd afnemen dan gaan zij hiervoor in overleg op de groep zelf en met kantoor. Ze ontvangen hiervan dan een extra rekening. Wanneer ouders toch te vroeg komen met hun kind zal dit onmiddellijk in rekening worden gebracht. Voor het eind van de maand wordt dit doorgegeven en kantoor en dit zal dan ook verschijnen op de maandfactuur.

Halen
Kinderen worden in principe, op de afgesproken tijd opgehaald. Ouders mogen hun kind altijd vroeger komen halen. Het is vaak handig als u hier als ouder melding van maakt, want dan kan hier rekening mee worden gehouden. Kinderen die in bed liggen kunnen dan vast wakker gemaakt worden, plassen en drinken bijvoorbeeld.

Te laat halen
Over het te laat komen halen hanteren wij een aantal regels.
1. Ouders wordt verzocht het altijd te melden, wanneer zij te laat komen. Als is het maar 5 min.
2. Dit kan twee keer gebeuren en wordt genoteerd. De daarop volgende keren wordt het in rekening gebracht en ontvangt een ouder dus een andere maandfactuur.
3. Wanneer er binnen een maand vier of meer keer iets in rekening moet worden gebracht (wekelijks zijn ouders dan dus te laat), dan wordt het contract aangepast. Ouders moeten dan dus een nieuw contract ondertekenen.

Instructie afgekolfde moedermelk

Waarom deze instructie afgekolfde moedermelk?
In verband met het voedselveiligheidsbeleid van ‘t Landveno en als aanvulling op het protocol ‘voeding’ is deze instructie samengesteld. Deze wordt bij intake aan ouders gegeven die van plan zijn afgekolfde moedermelk mee te geven naar het kinderdagverblijf.

Verantwoordelijkheid ouders
De ouders zijn zelf verantwoordelijk voor een gekoeld en hygiënisch vervoer van de afgekolfde moedermelk naar het kinderdagverblijf. De flessen moeten gelabeld worden met naam van het kind en datum en tijdstip van kolven. De melk moet bij bewaren in de koelkast namelijk binnen 72 uur worden gebruikt. Flessen en spenen moeten voor gebruik schoon zijn. Wij gaan er vanuit dat ouders ze schoon afleveren.

Verantwoordelijkheden kinderdagverblijf
Melk ouder dan 72 uur dat niet uit de vriezer komt mag niet meegenomen worden. Melk die bevroren is geweest en in de koelkast is ontdooid moet binnen 24 uur worden gebruikt worden en wordt anders weggegooid. Meegebrachte moedermelk wordt dus op de dag zelf opgemaakt. Meegebrachte bevroren melk wordt bij ons in de koelkast ontdooid. Wanneer blijkt dat de voeding nog niet op tijd ontdooid is zal dit gebeuren onder de lopende kraan met een temperatuur van ongeveer 20°C. Ingevroren melk is maximaal 3 maanden oud. Moedermelk wordt dus altijd van datum en tijdstip ontdooien voorzien. Ontdooide melk wordt nooit opnieuw ingevroren. De voeding wordt in de koelkast bewaard bij een maximum temperatuur van 4°C. Moedermelk wordt altijd verwarmd in de flessenwarmer en niet in de magnetron. De temperatuur wordt, voor het geven aan de baby, altijd gecontroleerd door wat druppels op de pols te doen. Wanneer je niks voelt is het op de goede temperatuur. Al onze pedagogisch medewerk(st)ers zijn op de hoogte van hoe de goede temperatuur voelt. De moedermelk mag (inclusief het voeden) maximaal een uur buiten de koelkast zijn, daarna wordt het weggegooid. Resten afgekolfde moedermelk worden altijd weggegooid, wij nemen hierin geen risico.

Protocol geneesmiddelenverstrekking en medische handelingen

Waarom dit protocol?
Pedagogisch medewerk(st)ers worden regelmatig geconfronteerd met kinderen die geneesmiddelen gebruiken. Ook krijgt het kinderdagverblijf regelmatig het verzoek van ouders/verzorgers om hun kinderen geneesmiddelen toe te dienen. Een enkele keer wordt het uitvoeren van een medische handeling gevraagd, zoals het geven van een injectie of het toedienen van een zetpil. Als het kinderdagverblijf in gaat op het verzoek tot het verrichten van dergelijke handelingen moet ook duidelijk zijn welke verantwoordelijkheden dit met zich meebrengt.

Bescherming pedagogisch medewerk(st)ers
Er wordt bij het toedienen van medicatie of uitvoeren van medische handelingen altijd met zorgvuldigheid gehandeld. Toch kan het gebeuren dat er een vergissing wordt begaan of een fout gemaakt, in dit geval kan het normaal gesproken zo zijn dat het kinderdagverblijf en/of de pedagogisch medewerk(st)er zelf strafrechtelijk of civielrechtelijk aansprakelijk gesteld kan worden. Om dit (zo goed mogelijk) te voorkomen hebben wij een formulier opgesteld waarin aangegeven staat welke medicatie op welk moment gegeven moet worden of welke medische handelingen in welke situatie toegepast worden. Ouders tekenen dat zij hier de verantwoordelijkheid voor nemen. Zonder het tekenen van het formulier wordt er geen medicatie toegediend of medische handelingen uitgevoerd. Uitzonderingen hiervoor vind je hieronder. Pedagogisch medewerk(st)ers voeren, onder geen enkele omstandigheid, nooit medische handelingen uit waartoe ze niet bekwaam zijn. Ter voorkoming van de overdracht van ziektekiemen wassen onze pedagogisch medewerk(st)ers hun handen altijd voor en na een medische handeling. Dit kan wondverzorging zijn, een zalf opsmeren, maar ook temperatuur opmeten. Spullen als thermometers worden altijd met alcohol gereinigd.

1. Toediening geneesmiddelen
Er zijn geneesmiddelen die gebruikt worden zonder dat dit is voorgeschreven en zonder overleg met de ouders, zie hieronder. De meeste geneesmiddelen die toegediend zullen worden zullen op voorschrift zijn. Geneesmiddelen toedienen is iets wat nooit helemaal zonder risico gaat, daarom wordt er in dit protocol gedacht aan aandachtspunten en onvoorziene situaties.

1.1. Geneesmiddelen zonder voorschrift
Geneesmiddelenverstrekking gaat enkel op verzoek van ouders. Dingen als: ‘Vallen en stotenzalf’ of ‘billenzalf’ kunnen ook op eigen inzicht van onze pedagogisch medewerk(st)ers gebruikt worden. Ook paracetamol wordt niet zonder voorschrift toegediend. Hier zijn twee uitzonderingen op:
– Op doktersadvies.
– Wanneer een kind koorts of pijn heeft en wordt opgehaald van het kinderdagverblijf, maar ouders nog te maken hebben met (lange) reistijd. Het kan in dat geval voor het kind al prettig zijn wanneer zij een paracetamol krijgen toegediend om de tijd te overbruggen tot de ouders er zijn. Ouders moeten hier dan wel een formulier voor tekenen.

1.2. Geneesmiddelen met voorschrift
Kinderen krijgen soms geneesmiddelen voorgeschreven die zij een aantal malen per dag moeten gebruiken. Dit betekent dat die geneesmiddelen ook gebruikt moeten worden tijdens dat de kinderen op het kinderdagverblijf verblijven. Er kan gedacht worden aan bijvoorbeeld: pufjes bij astma, antibiotica, zetpillen. Ouders vragen het kinderdagverblijf of de pedagogisch medewerk(st)ers deze middelen aan hun kind willen geven. In deze situatie hebben de ouders toestemming vooraf gegeven. Het is belangrijk deze toestemming schriftelijk vast te leggen, zoals hierboven ook al vermeld was.

Meestal gaat het namelijk niet alleen om eenvoudige middelen, maar ook om middelen die, bij onjuist gebruik, tot schade van de gezondheid van het kind kunnen leiden. Behalve dat wordt er ook gedacht aan de bescherming van onze pedagogisch medewerk(st)ers. Ook wordt er altijd gebruik gemaakt van een afvinklijst. Op deze manier wordt voorkomen dat een medicijn per ongeluk twee keer wordt gegeven wanneer dit niet de bedoeling is. Pedagogisch medewerk(st)ers vinken af wanneer ze de medicatie hebben toegediend en geven dit ook door aan de anderen op de werkvloer.

1.3. Aandachtspunten
-Er wordt altijd gedacht aan de hygiëne als er gebruik wordt gemaakt van een geneesmiddel. Het smeren van zalfjes (altijd uit tubes) gebeurt dus nooit met de handen, maar met een spateltje of een tissue. Vooraf en achteraf worden de handen gewassen.
– De geneesmiddelen moeten altijd in de originele verpakking aangeleverd en bewaard worden. Hierbij is van belang dat er op de verpakking duidelijk is aangegeven hoeveel, wanneer en op welke wijze de medicatie toegediend moet worden. Dit geldt vooral voor speciale medicatie die bij ons niet bekend is.
– We bewaren de originele bijsluiter van het geneesmiddel op het kinderdagverblijf. De bijsluiter wordt goed gelezen zodat iedereen op de hoogte is van eventuele bijwerkingen van het geneesmiddel. Dit geldt vooral voor speciale medicatie die bij ons niet bekend is.
– We noteren het toedienen m.b.v. een aftekenlijst: degene die het middel toedient zet een paraaf. De lijsten worden bewaard in het dossier van het kind.
– De uiterste gebruiksdatum wordt regelmatig gecontroleerd. Overtollige en verlopen geneesmiddelen worden weggegooid of teruggeven aan de ouders. We schrijven op de geopende flessen van bijvoorbeeld: hoestdrank of oogdruppels de datum van opening, dit omdat de flessen na openen maar tijdelijk houdbaar zijn.
– Als er geneesmiddelen in de koelkast bewaard moeten worden, zullen we het middel alleen voor kortdurend gebruik uit de koelkast halen. De temperatuur dient bewaakt te worden m.b.v. een thermometer. De temperatuur dient tussen de 2-7ºC te zijn. Dit wordt gecontroleerd.
– We laten de ouders dus altijd een formulier schriftelijk ondertekenen.
– Geneesmiddelen worden nooit voor het eerst toegediend op het kinderdagverblijf. Dit moet thuis al een keer gebeurd zijn. Dit in verband met allergische reacties of andere reacties van het kind op de medicatie.
– De informatie van een kind rondom medische verzorging en formulieren van eerdere toediening van geneesmiddelen worden bewaard in een ‘medisch dossier’.
– Er zijn wegwerphandschoenen aanwezig indien dit nodig is (bv. bij behandeling met een open wond, bloed, wondvocht.)
– Pleisters zijn waterafstotend en worden, indien nodig, vervangen.
– Pleisters worden opgedaan op open wonden, ivm de hygiëne.
– Wonden die lekken door vocht, pus of bloed worden gedept.
– De koortsthermometers zijn allemaal voorzien van beschermhoes. Bij ieder gebruik wordt er een hoesje omheen gedaan dat daarna weggegooid wordt.. Na gebruik wordt hij met water en zeep gewassen en daarna met alcohol gedesinfecteerd. Voor gebruik wordt hij ook gedesinfecteerd.
– Bij bijtincidenten waarbij bloed vrijkomt wordt binnen 24 uur de huisarts of GGD ingelicht.

1.4. Onvoorziene situaties en/of calamiteiten bij toediening geneesmiddel
Mocht de situatie zich voordoen dat een kind niet goed op een geneesmiddel reageert of dat er onverhoopt toch een fout gemaakt wordt bij de toediening van een geneesmiddel dan wordt er meteen gebeld met een huisarts of specialist in het ziekenhuis. De ouders worden ook onmiddellijk op de hoogte gebracht. Bij een ernstige situatie wordt het alarmnummer 112 gebeld. Nummer van de huisarts hangt op iedere groep, alarmnummer weet iedere medewerk(st)er uit zijn of haar hoofd.

2. Medisch handelen
In uitzonderlijke gevallen zullen ouders aan het kinderdagverblijf vragen handelingen te verrichten die vallen onder ‘medisch handelen’. Hierbij valt te denken aan het meten van de bloedsuikerspiegel bij suikerpatiënten door middel van een vingerprikje, sondevoeding of het toedienen van een injectie bij het optreden van een allergische reactie. Deze handelingen moeten ook in orde worden gemaakt met de verzekering van ons kinderdagverblijf. Vaak moet door een arts eerst de handeling goed uitgelegd worden aan 1 of max. 2 pedagogisch medewerk(st)ers, zodat zij de handeling goed kunnen uitvoeren. Is dus een van deze twee pedagogisch medewerk(st)ers, door omstandig heden, niet aanwezig dan kan het kind niet komen. Temperatuur opmeten wordt alleen gedaan op verzoek van ouders en/of bij het vermoeden van koorts. Vooraf en achteraf wordt de thermometer met alcohol gereinigd. De temperatuurmeting wordt altijd rectaal gedaan. Wanneer er bloed wordt gemorst, wordt dit altijd met handschoenen aan opgeruimd. Daarna wordt het oppervlak goed schoongemaakt (met water en zeep), afgedroogd en met alcohol gedesinfecteerd. Indien de eigen huisarts niet in Sint Jansklooster is gehuisvest en het na 8.00u ’s ochtends en voor 16.30u ’s middags is, hebben wij een overeenkomst met een huisarts in de buurt om langs te komen voor spoedgevallen. In alle andere gevallen wordt er naar de huisartsenpost gegaan.

 

Protocol calamiteiten en ongevallen 

Calamiteiten zijn onverwachte en veelal heftige gebeurtenissen die zeer ingrijpend zijn voor het gebeuren op de kinderopvang. Elke categorie van calamiteiten vereist een eigen manier van handelen. In alle categorieën heeft de bedrijfshulpverlener (BHV’er) de leiding bij de calamiteit.  Voor alle situaties geldt dat in het geval van calamiteiten, het inroepen van hulp van andere volwassenen dan de groepsleiding noodzakelijk kan zijn voor een goede benadering. Dit is ter beoordeling van de dan aanwezige groepsleiding. 

 

Calamiteitenplan

Voor kinderdagverblijf ‘t Landveno is een calamiteitenplan opgesteld. Daarin staat nauwkeurig beschreven hoe wij juist en tijdig handelen in diverse noodsituaties. Ook is er een helder ontruimingsplan voor de kinderopvang; dit oefenen we minstens één keer per jaar om goed voorbereid te zijn. Ons streven is om dit twee keer per jaar te doen. De goedgekeurde blusapparatuur en brandmeldingsinstallatie wordt jaarlijks gecontroleerd door een daartoe bevoegde instantie. 

 

Soorten calamiteiten 

Een calamiteit is een onvoorziene gebeurtenis of storend voorval met soms kleine of soms grote gevolgen. Een calamiteit kan binnen elk bedrijf plaatsvinden zo ook bij Poespas. Het kan zijn dat een locatie op stel op sprong zijn deuren moeten sluiten wegens een onvoorziene omstandigheid, een brand op een locatie, een leidster wordt onwel, een kind valt ongelukkig en moet naar het ziekenhuis. 

 

Calamiteiten zijn in verschillende categorieën te verdelen:

  • Calamiteiten door brand en storingen 
  • Calamiteiten rondom het breng- en haalmoment 
  • Calamiteit veroorzaakt door een ongeval 
  • Calamiteiten door een bommelding 
  • Overige calamiteiten 

In de volgende hoofdstukken bespreken we de verschillende soorten calamiteiten. 

 

Calamiteiten door brand en storingen

Tot deze categorie calamiteiten behoren bijvoorbeeld: 

  • Overstroming, stroomstoring, storing aan de centrale verwarming en brand; 
  • Apparatenstoring. 

 

Wat kun je als medewerker doen? 

  • Blijf kalm; 
  • Zorg dat de kinderen zo min mogelijk overlast hebben. Breng kinderen indien nodig naar een andere ruimte; 
  • Stel je vestigingsmanager en het management op de hoogte van de calamiteit; 
  • Overstromingen door storing aan de waterleiding (niet van apparatuur) of defecten aan de centrale verwarming dienen gemeld te worden aan de technische dienst. Zij zullen verder actie ondernemen of uitzetten; 
  • Koppel de ondernomen acties terug naar VM’er en MT. 

 

Wat kan een medewerker doen bij een storing? 

  • Bij computerstoring: neem contact op met het hoofdkantoor die contact met support kan opnemen; 
  • Bij energie- of andere storing: neem contact op met de technische dienst; 
  • Bij storingen van kopieerapparaat: neem contact op met leverancier. 

 

Calamiteiten rondom het ophalen

Spreek tijdens het kennismakingsgesprek af dat een kind alleen aan de ouders wordt meegegeven, tenzij de ouders van tevoren hebben laten weten dat iemand anders hun kind komt ophalen. Geef een kind nooit aan een ander mee, als je hiervan niet van tevoren op de hoogte bent gesteld. Komt er toch een onbekende het kind ophalen? Neem de betreffende persoon apart en leg de regel uit. Neem telefonisch contact op met ouders/verzorgers. Maak een kopie van paspoort of rijbewijs – pas na telefonische goedkeuring van de ouder. Zonder mag het kind niet worden meegegeven. 

 

 

Omgangsverbod 

Zijn de ouders van het kind gescheiden en is er een omgangsverbod met een van de ouders? Dan wordt het kind niet meegegeven aan de betreffende ouder of aan een door deze ouder goedgekeurde derde. Neem betreffende persoon apart en leg de regel uit. 

 

Ontstaat er een gevaarlijke situatie? 

Verzet je niet en handel in het belang van de kinderen en jezelf. Probeer een collega in te seinen – indien de veiligheid van de kinderen en het personeel dit toelaat – zodat deze ongezien 112 kan bellen. Indien personen het pand weer verlaten, bel dan 112 voor de politie en probeer een signalement door te geven. Stel direct de VM’er en het MT op de hoogte. 

 

Wat kan een medewerker doen? 

Dit is de te volgen handelswijze: 

  • Neem contact op met de VM’er en het MT; 
  • Neem contact op met de ouders (indien niet bereikbaar: probeer noodadressen) en leg ze de keuze voor: ophalen of toestemming voor evacuatie; 
  • Taxibusjes bellen – denk aan de gordels; 
  • Een PM’er gaat mee met het vervoer van de kinderen; 
  • Er blijven medewerkers bij de kinderen die worden opgehaald. Het aantal medewerkers is afhankelijk van het aantal op te halen kinderen. 

 

Calamiteit veroorzaakt door een ongeval 

Wat kan een medewerker doen? 

We delen hier de stappenplannen voor zowel een ongeval met een kind als een ongeval met een PM’er. 

 

Ongeval met een kind 

Bij een ongeval met een kind wordt de volgende handelswijze gevolgd: 

1 De pedagogisch medewerker blijft bij het kind en de collega haalt de EHBO-koffer en verricht eerste hulp. 

2 Direct wordt de VM’er ingelicht en indien nodig ook het MT. 

3 De pedagogisch medewerker bepaalt of een behandeling van het kind noodzakelijk is. Is dit niet het geval dan wordt het kind getroost. 

4 De BHV’er neemt het besluit of de komst van een arts of ambulance is vereist. Elk kinderdagcentrum heeft een huisarts die in geval van een ongeval kan worden gebeld. 

5 In geval van twijfel wordt de huisarts gebeld. 

6 Indien het inroepen van een arts of ambulance niet noodzakelijk is, bepaalt de bedrijfshulpverlener of de BHV’er (of pedagogisch medewerker met het EHBO- diploma) of het kind naar huis wordt gebracht of naar een arts moet worden vervoerd. 

7 De ouders worden op de hoogte gebracht van het ongeval. 

8 Het ongeval wordt geregistreerd op het ongevallenformulier. 

 

Ongeval met een PM’er 

Bij een ongeval van een PM’er wordt de volgende handelwijze gevolgd: 

1 Een collega waarschuwt de bedrijfshulpverlener, de VM’er en het MT. 

2 De BHV’er neemt het besluit of de komst van een arts of ambulance is vereist. Elk kinderdagcentrum heeft een huisarts die gebeld kan worden in geval van een ongeval. 

3 In geval van twijfel wordt de huisarts gebeld. 

4 Indien het inroepen van een arts of ambulance niet noodzakelijk is, bepaalt de BHV’er en/of de EHBO’er of de getroffen pedagogisch medewerker naar huis wordt gebracht of naar een arts moet worden vervoerd. 

5 De BHV’er (of de pedagogisch medewerker met EHBO-diploma) verleent eerste hulp. Indien noodzakelijk wordt vervanging van de getroffen pedagogisch medewerker geregeld. 

 

Preventie

Het op verantwoorde wijze omgaan met gezondheid en met de hulpmiddelen, voorzieningen en beschermingsmiddelen die door de werkgever ter beschikking zijn gesteld, levert een belangrijke bijdrage aan het voorkomen van ongevallen. Alle personeelsleden hebben een toezichthoudende en corrigerende taak bij constatering van het niet-naleven van regels en voorschriften op het gebied van veiligheid of in geval van gevaarlijk gedrag van kinderen of personeelsleden. 

 

Calamiteit door een bommelding

In geval van een bommelding wordt kenbaar gemaakt dat ergens in het kindercentrum of in de directe nabijheid van het kindercentrum een explosief is verborgen. In geval van een bommelding wordt de volgende handelswijze gevolgd: 

1 Noteer direct zoveel mogelijk gegevens. 

2 Neem contact op met de politie (112) en besluit in overleg met de politie of tot ontruiming moet worden overgegaan. 

3 Wordt tot ontruiming overgegaan, dan treedt het ontruimingsplan in werking. 

4 Indien de situatie weer veilig wordt geacht, kan overwogen worden nog die dag de activiteiten te hervatten. 

 

Overige calamiteiten

Inbraak 

Indien geen alarmmelding is geweest, bel de politie om te komen kijken of de situatie veilig is en doe aangifte. Kom nergens aan voordat de politie is geweest of vraag bij telefonische melding of je al mag opruimen. Maak een lijst met alles wat je mist. Meld dit bij het MT in verband met de verzekering. Laat vernielingen repareren. Alle voorgaande acties worden ondernomen door de VM’er. 

 

Overval of ongewenst gedrag

Verzet je niet en handel in het belang van de kinderen en van jezelf. Probeer een collega in te seinen – indien de veiligheid van de kinderen en het personeel dit toelaat – zodat deze ongezien 112 kan bellen. Indien personen het pand weer verlaten, bel dan 112 voor de politie en probeer een signalement door te geven. Stel direct de VM’er op de hoogte. 

 

Een kind wordt niet opgehaald

Bel ouder/verzorger thuis of op het werk. Bel het noodadres. Zorg dat je zelf telefonisch bereikbaar blijft. Indien ouders/verzorgers en noodadres onbereikbaar zijn: stel de vestigingsmanager op de hoogte na 10 minuten overschrijding van de sluitingstijd. Zorg voor eten voor het kind en probeer zo rustig mogelijk te blijven. Informeer bij politie/huisarts of er informatie bekend is over de ouders. Indien het kind om 19.00 uur niet is opgehaald en ouders én noodadres nog steeds onbereikbaar zijn, kan het kind met een van de houder van ‘t Landveno (Elyne Wessels of Gerlize van der Linde) mee naar huis. Neem voldoende luiers en voeding mee. Plak een briefje op de deur of het hek voor de ouder. Rij langs het huisadres en stop een briefje in de brievenbus. Meld dit bij de politie. 

 

Een kind komt na school niet naar de opvang

Als een kind niet naar de opvang komt, wordt in eerste instantie contact opgenomen met de betreffende basisschool. Als blijkt dat het kind wel aanwezig is geweest op de basisschool, dan start de pedagogisch medewerker een zoekactie. Na 1 uur wordt groot alarm geslagen en worden alle instanties ingeschakeld die zoekacties in gang kunnen zetten. Bij groot alarm worden ouders in kennis gesteld door het managementteam. Informeer de politie. 

 

Een kind loopt weg van de opvang 

Als een kind kwijt is, gaat iedereen naar het centrale punt (per locatie is afgesproken waar dit is, zowel voor binnen als buiten) en een pedagogisch medewerker gaat zoeken. Na 0,5 uur wordt klein alarm geslagen en worden alle instanties ingeschakeld die zoekacties in gang kunnen zetten. Bij groot alarm worden ouders in kennis gesteld door het MT. Informeer de politie. 

 

 

Nazorg

Ouderbijeenkomst na calamiteit 

Alle ouders worden de dag na het ongeval telefonisch uitgenodigd voor een ouderbijeenkomst. Alle medewerkers, traumadeskundige en management zijn hierbij aanwezig. Houder Elyne Wessels of Gerlize van der Linde, neemt tijdens de bijeenkomst het woord en geeft uitleg over: 

 1 Situatieschets over het ongeval. 

2 Politieonderzoek. 

3 Beroepsgeheim van de leidsters. 

4 Standpunt van ‘t Landveno dat wij de kinderen officieel niet op de hoogte stellen, maar dat dit de verantwoordelijkheid van de ouders is. 

5 Mededelen dat ‘t Landveno gesloten is op de dag van de begrafenis. (Dit in overleg met de getroffen ouders.) 

Daarna is er gelegenheid tot vragen stellen. Met de ouders van de desbetreffende groep bespreken wij hoe zij graag willen dat wij aandacht besteden aan de situatie naar de kinderen. 

 

Gesprek

Na een calamiteit (ernstig ongeval of sterfgeval) dient er een gesprek plaats te vinden. Het eerste gesprek dient in de regel op dezelfde dag plaats te vinden en als dat praktisch niet mogelijk is, zo snel mogelijk daarna. Na 2 weken en na 6 weken volgt er opnieuw een gesprek om de zaken te evalueren en goed af te ronden. 

 

Het eerste gesprek: 

1 Verhaal laten vertellen. 

2 Emotioneel steunen. 

3 Informeren over reacties eerste nachten. 

4 Praktische zaken regelen. 

 

Vaak zal het vertellen van het ‘eigen verhaal’ gepaard gaan met allerlei emoties, zoals het verdriet om het omgekomen kind en/of de woede als de calamiteit ‘gemakkelijk’ voorkomen had kunnen worden. Van belang is deze reacties, of de stiltes die hieruit voortvloeien, niet te snel te onderbreken maar er juist tijd en ruimte voor te creëren. Het gaat er dus niet om emoties toe te toedekken, voor zover dat al mogelijk is, maar rust te creëren door de emoties en gedachten niet verder te verkennen. In dit gesprek is het tonen van empathie, compassie en begrip (ruim) voldoende. 

Protocol bij het vinden van ernstig zwerfvuil 

Gevaarlijk zwerfvuil kom je helaas op de meest onverwachte plekken tegen. Denk bijvoorbeeld aan een gebruikte injectiespuit of een peuk. Wij doen er uiteraard alles aan om te voorkomen dat kinderen in aanraking komen met vuil. Hoe? Dat lichten we toe in dit hoofdstuk. 

Hoe sluiten we deze situatie zoveel mogelijk uit? 

Kinderen mogen niet zonder begeleiding buitenspelen (op het schoolplein en of nabijgelegen speel ruimte). Ouders moeten tekenen als hun kind zelfstandig (zonder begeleiding) op het nabijgelegen speel ruimte mogen spelen. Deze regel geld alleen voor kinderen vanaf 8 jaar en ouder op de Bso. Deze leeftijd wordt momenteel niet opgevangen. Op en rondom de speelplaats wordt er voor het buitenspelen door de PM’er van de desbetreffende locatie een rondje gelopen om het speelterrein te controleren. 

Injectiespuit gevonden: stappenplan voor PM’ers 

Neem direct contact op met de VM’er. Je leidinggevende belt direct de ouders, ook al is nog niet zeker of er een besmetting heeft plaatsgevonden. De VM’er informeert MT. Voor de zekerheid ga je in deze situatie altijd naar een huisarts of ziekenhuis – in overleg met de ouders gaat de VM’er mee. 

 

Mee naar huisarts of ziekenhuis? 

Mocht een ouder niet in staat zijn direct te komen, dan gaat de leidinggevende met toestemming van de ouder zelf naar de huisarts of het ziekenhuis. Zij rijdt (zo nodig) onder begeleiding met de ambulance mee. Het MT neemt direct contact op met de lokale gemeente en met de politie. 

Het is verstandig om de injectiespuit eerst mee te nemen naar de huisarts en of ziekenhuis. Pak deze op met een handschoen en wees heel voorzichtig. Let op dat je jezelf niet kunt prikken. 

 

Opruimen 

De medewerkers van de reinigingsdienst (van de gemeente) komen de spuit altijd ophalen. Dat doen ze met een mechanische tweevingerige arm. Daarmee pakken ze de spuit op en gooien deze in een speciale bak voor gevaarlijk afval. 

 

Wat kunnen de gevolgen zijn? 

Bij prikken van een besmetten naald kan men besmet raken met geelzucht (hepatitis) of HIV. De kans op besmetting met hepatitis B ligt bij een besmette naald op 30 procent. Voor hepatitis C ligt die kans op 3 procent. De kans op besmetting met HIV, het virus dat aids veroorzaakt, is klein en ligt op 0,3 procent. 

 

Wat kan een medewerker doen? 

Als je toch voor deze situatie komt te staan: 

  • Als een kind zich heeft geprikt aan een spuit, moet je de wond zoveel mogelijk laten bloeden en niet uitzuigen. 
  • Vervolgens was je de wond met water en zeep en ontsmet je deze met jodium. 
  • In verband met vroeg behandeling moet er zo snel mogelijk contact worden opgenomen met de huisarts of ziekenhuis. Zij nemen dan bloed af. 

 

Informeer alle kinderen naderhand extra over het gevaar van dit soort zwerfvuil. Wij wijzen de medewerkers weer extra op de gevaren en lopen zo nodig het RIE helemaal na. 

 

Medicatie

Als een kind (of medewerker) nog niet is gevaccineerd, moet er binnen 24 uur een injectie worden gegeven met anti-hepatitis B immunoglobine en een injectie met het hepatitis B-vaccin. Er is nog geen vaccin tegen hepatitis C. Verder moet worden overwogen of een zogenaamde PEP-medicatie tegen HIV raadzaam is. PEP staat voor Post Expositie Profylaxe. Deze medicatie moet dan wel binnen 2 uur worden gegeven.

 

Protocol buitenmilieu

1. Wandelen
Als we met de kinderen gaan wandelen wordt er voor gezorgd dat de kinderen niet gaan spelen in struikjes. Als er door het bos of hoog (struik)gewas gewandeld wordt, wordt er daarna gecontroleerd op teken. Teken worden onmiddellijk verwijderd en de plek wordt daarna goed gedesinfecteerd. Kinderen dragen in de zomer zonnehoedjes of petjes voor de zon en hebben daarom al minder kans op een teek in hun haren. Na het spelen in gras buiten de eigen speelplaats worden de handen ook gewassen ivm de hygiëne. Op bv. grasveldjes is er namelijk kans aanwezig dat honden, katten of andere dieren daar hun behoeften hebben gedaan en kinderen stoppen nog vaak hun handen in hun mond.

Bij het wandelen wordt de leidster/kind-ratio altijd in acht genomen. Dit betekent dat een leidster maximaal 8 peuters (alleen 3+) mee kan nemen. Hoe er dan met de kinderen gewandeld wordt hangt af van het aantal kinderen. Met 2 kinderen kun je hand in hand. Als het er al 3 worden betekent het dat je ook een buggy, bolderkar of evacuatiekoord mee moet nemen. En vanaf 3 kinderen wordt er sowieso met de bolderkar of het evacuatiekoord gewandeld. Stagiaires worden niet meegeteld in de leidster/kind-ratio, voor het naar buiten gaan gelden hiervoor dus ook geen andere regels.

2. Dieren(bezoek)
Als er bezoek wordt gebracht aan dieren, dan wordt ervoor gezorgd dat er steeds voldoende begeleiding aanwezig is. Er wordt op toegezien dat de kinderen altijd ‘veilig’ zijn. Dat ze niet te dichtbij dieren komen, wanneer dit niet kan, en dat ze niet gebeten of gekrabd worden. Dat als ze de dieren voeren of aaien, dit voorzichtig gebeurt. De kinderen wassen na aanraking met dieren altijd hun handen. Kinderen die allergieën hebben voor dieren houden we bewust (ook tijdens het wandelen) weg van dieren. Bezoek aan de kinderboerderij wordt alleen afgelegd in overleg met de ouders. Als er overlast binnen is van bijen of wespen, worden er maatregelen getroffen. Je kunt hierbij denken aan een hordeur.
Zodat kinderen buiten niet snel gestoken worden door bijen of wespen wordt er gezorgd:
– voor rietjes bij het drinken
– dat monden en handen goed schoon worden gemaakt, zodat zoetigheid geen wespen of bijen aantrekt
– wordt eten zo snel mogelijk na gebruik binnen opgeruimd
– worden de tafels na het eten onmiddellijk afgenomen

3. Uitstapjes
Bij uitstapjes wordt er altijd gedacht aan de veiligheid van de kinderen. Als het om vervoer gaat wordt daar ook veel aandacht aan besteed. Er worden altijd fiets- en autostoeltjes gebruikt. En kinderen worden gewezen op verkeersregels. De leidster/kind-ratio wordt ten alle tijden in acht genomen.
Extra informatie met betrekking tot veiligheid en uitstapjes is te vinden op www.veiligheid.nl onder het kopje ‘schoolreisje’.

4. Speelterrein

4.1. Ondergrond, indeling en andere speelregels
Voor de kinderen naar buiten komen wordt erop gelet dat gladde plekken worden verwijderd door bv. plassen uit te vegen. Als het kan wordt er iets aan gedaan. Anders wordt er op gelet dat kinderen hier niet spelen.

Een medewerk(st)er gaat van tevoren naar buiten om al het speelgoed buiten te zetten en de verschillende plekken in te richten. Er worden 6 speelplekken ingericht en, voor zover mogelijk, wordt iedere plek door een medewerk(st)er begeleid. De medewerk(st)ers zijn actief met de kinderen bezig.
De zes speelplekken zijn:
– de schommels
– de zandbak
– de mat met grote blokken
– de zand/watertafel
– de grote tafel met daarop speelgoed (bv. diertjes)
– de fietsbaan voor fietsjes/autootjes/driewielers/etc.

Wanneer kinderen naar het toilet moeten zullen stagiaires, indien bevoegd en aanwezig, de kinderen naar binnen begeleiden en helpen. De BKR wordt zo goed mogelijk in acht gehouden, ook met buiten spelen. Op het speelterrein zelf wordt gelet op dat de planten niet voor allergieën zorgen (bv. allergeen stof verspreiden), doorns hebben, of wespen of bijen aantrekken, zodat de kinderen zich hier niet aan kunnen bezeren of last van hebben. Op de speelplaats groeit gras, er liggen tegels en staan er speeltoestellen. Bij aanwijzingen voor bodemverontreiniging of luchtverontreiniging wordt een deskundige ingeschakeld.
De toestellen worden iedere maand gecontroleerd. Zijn ze nog in orde, veilig, splinters, gladde randjes, defecten, etc.
Het speelterrein wordt altijd door een hek omringt. Er wordt gezorgd dat kinderen niet over dit hek heen klimmen.

Speelregels:
– Kinderen blijven altijd op het terrein. Wanneer ze het terrein verlaten is dit altijd onder begeleiding van een pedagogisch medewerk(st)er.
– Er wordt gefietst op de tegels op de fietsbaan en gespeeld in de zandbak en op het (kunst)gras.
– Met zand wordt alleen in de zandbak gespeeld.
– Er wordt niet gespeeld rondom schommels en glijbaantjes.
– Er wordt fietsende kinderen geleerd te letten op andere (spelende kinderen).
– Voetballen kan op de stenen of op het gras, maar niet rond de speeltoestellen.

4.2. Zandbak
De zandbak is voorzien van een hoes die overdag werkt als zonnewering wanneer de kinderen in de zandbak spelen. En die ’s nachts over de zandbak ligt, zodat hier geen honden, katten of andere dieren in kunnen. Kinderen eten en drinken niet in de zandbak, dus daar wordt de zandbak niet door vervuild. Is dit toch het geval dan worden uitwerpselen hier ‘ruim’ uit geschept. Als er uitwerpselen worden aangetroffen die er langer dan drie weken hebben gelegen, wordt het zand verschoond. Kinderen wassen na spelen in de zandbak altijd hun handen voor er gegeten word.

4.3. Zwembadje
Bij gebruik van een zwembadje in de zomer wordt er geen eten of drinken meegenomen in het zwembadje. Kinderen die nog niet zindelijk zijn dragen een zwemluier (ouders worden erop gewezen deze mee te nemen). Het water in het zwembadje wordt dagelijks verschoond. Mocht het water tussentijds vervuild raken door bv. vogelpoep dan wordt het vernieuwd. Badjes die niet gebruikt worden, worden droog opgeborgen. Kinderen wordt erop gewezen niet van het water te drinken. Er worden dus ook geen bekers meegenomen in het badje. Er wordt altijd goed op de kinderen gelet in het zwembadje en afgesproken wie verantwoordelijk is. Bij het zwembadje is altijd een pedagogisch medewerk(st)er aanwezig. Er wordt ook maar weinig water in gedaan, zodat risico op verdrinking wordt uitgesloten. Het zwembadje wordt na afloop zo opgeborgen dat er geen regenwater in blijft staan.

4.4. Bloempotten
Potgrond, bij aanwezige potten, wordt ieder jaar vervangen. Potten of schotels met schimmelvorming worden onmiddellijk gereinigd of vervangen.

5. Buiten spelen (ook in hitte en kou)
Bij gebruik van een zwembadje in de zomer wordt er geen eten of drinken meegenomen in het zwembadje. Kinderen die nog niet zindelijk zijn dragen een zwemluier (ouders worden erop gewezen deze mee te nemen). Het water in het zwembadje wordt dagelijks verschoond. Mocht het water tussentijds vervuild raken door bv. vogelpoep dan wordt het vernieuwd. Badjes die niet gebruikt worden, worden droog opgeborgen. Kinderen wordt erop gewezen niet van het water te drinken. Er worden dus ook geen bekers meegenomen in het badje. Er wordt altijd goed op de kinderen gelet in het zwembadje en afgesproken wie verantwoordelijk is. Bij het zwembadje is altijd een pedagogisch medewerk(st)er aanwezig. Er wordt ook maar weinig water in gedaan, zodat risico op verdrinking wordt uitgesloten. Het zwembadje wordt na afloop zo opgeborgen dat er geen regenwater in blijft staan.

Protocol hitte (boven 25 graden)

Waarom dit protocol
Er worden bij ons verschillende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat kinderen (vooral in de zomer) wel prettig buiten kunnen spelen wanneer het warm is en/of de zon schijnt. De meeste regels zijn al te vinden in het protocol ‘Warmte en verbranding door de zon’ en ‘Buitenmilieu’. Maar ingeval van hitte is het nodig een aantal extra maatregelen op papier te zetten. Het hitteprotocol gaat in bij temperaturen boven de 25 graden.

Maatregelen
De volgende maatregelen dragen bij aan de veiligheid van de kinderen:
– De kinderen worden ingesmeerd met een zonnebrand van beschermingsfactor 50.
– Deze zonnebrand beschermt ook tegen UVA en UVB-straling.
– Kinderen worden ingesmeerd een half uur voor ze naar buiten gaan en daarna om het uur.
– Er worden bij felle zon parasols neergezet, zodat de kinderen voornamelijk in de schaduw spelen.
– De zandbak heeft een hoes die de zandbak afdekt als de kinderen er niet in spelen en fungeert als zonnescherm wanneer de kinderen er wel in spelen. Kinderen spelen dus nooit in de zon in de zandbak.

– Er wordt op gelet dat kinderen niet te lang in de zon spelen.
– Wanneer gemerkt wordt dat kinderen het te warm krijgen, gaan ze naar binnen.
– Zonnepetjes/-hoedjes worden, indien aanwezig, op gedaan.
– De kinderen krijgen ieder uur wat te drinken, zodat de kans op uitdroging wordt verkleind.
– Kinderen onder de 12 maanden worden niet aan direct zonlicht blootgesteld.
– Tussen 12.00u en 14.00u wordt er met felle zon niet buiten gespeeld.
– Tussen 14.00 en 15.00u wordt er ook op gelet dat er nog felle zon is en wordt er zoveel mogelijk in de schaduw gespeeld.

Protocol hoofdluis

1. Wat is hoofdluis?
Hoofdluis is een parasiet en leeft van mensenbloed. Ze zoeken warme en behaarde plekjes op zoals achter oren, in de nek of onder de pony. Behalve de luizen van een paar millimeter groot zijn er ook neten. Dit zijn de eitjes van de hoofdluis. Ze zijn, in tegenstelling tot de luizen, grijswit van kleur en ogen als roos. Hoofdluis zelf ziet er grijsblauw of roodbruin (van het bloed) uit. Hoofdluis verspreidt zich in een hoog tempo en daarom is een snelle behandeling geboden.

2. Hoe krijg je hoofdluis?
Hoofdluizen lopen van het ene hoofd over naar het andere, je krijgt ze van contact met iemand anders die ook hoofdluis heeft. Hoofdluizen kunnen niet springen! Het krijgen van hoofdluis heeft niets te maken met de lichamelijke hygiëne.

3. Hoe ontdek je hoofdluis?
Hoofdluis begint vaak met jeuk, maar niet altijd. Wanneer u controleert op hoofdluis, doe dit dan met een fijne kam boven wit papier of een wasbak en kijk vooral goed achter de oren en in de nek, daar zitten ze het liefst.

4. Informeren kinderopvang en controleren gezinsleden
Wanneer er hoofdluis is ontdekt is het handig om betrokkenen te informeren. Wanneer u thuis dus ontdekt dat uw kind hoofdluis heeft, dan is het fijn ons kinderdagverblijf hier ook van op de hoogte te stellen. Het kind kan namelijk ondertussen al met andere kinderen in contact zijn geweest en hierdoor de hoofdluis verspreid hebben. Geef het dus zo snel mogelijk door aan de groepsleiding van uw kind! Ook is het handig uw gezinsleden en andere kinderen en volwassenen die in contact zijn gekomen met uw kind te informeren over de hoofdluis. Zij kunnen dan zelf maatregelen. Alleen mensen die daadwerkelijk last hebben van hoofdluis hoeven behandeld te worden.

5. Hoofdluis behandelen
Wanneer er hoofdluis is ontdekt is de enige manier om er vanaf te komen bestrijden. Dit kan op twee manieren:
– Door het twee weken iedere dag door te kammen met een fijne kam.
– Door het haar te behandelen met een antihoofdluismiddel. Daar hoort ook bij dat u het haar twee weken langs doorkamt met een fijne kam. Voor beide bovenstaande methoden geldt: vraag uw huisarts, een drogist of een apotheek advies wanneer u dit nodig heeft.
Ook kunt u de omschrijving van behandelmethodes van het RIVM raadplegen wat betreft de beste behandelmethode.

6. Advies bij constatering hoofdluis kinderopvang
6.1. Wanneer hoofdluis wordt geconstateerd bij een ander kind
Wanneer er een kind met hoofdluis wordt geconstateerd op de groep, dan hangen wij meteen een brieven op: ‘Er heerst hoofdluis’. Wij adviseren dat u uw kind op dat moment controleert volgens de kammethode met fijne kam. Mocht blijken dat uw kind ook hoofdluis heeft geef dit dan door.

6.2. Wanneer hoofdluis wordt geconstateerd bij uw kind
Als er bij uw kind hoofdluis wordt geconstateerd wordt u hiervan op de hoogte gesteld en vragen wij u over te gaan naar een van bovenstaande behandelmethodes. Wanneer u dit doet kan uw kind gewoon naar de kinderopvang komen.

7. Verder informatie
Via de GGD, het RIVM, een huisarts, een apotheek of een drogist kunt u meer informatie krijgen over hoofdluis en de behandelmethodes. Mocht u dus nog vragen hebben, dan kunt u zich wenden tot een van deze instanties.

Protocol Hygiëne en leefomgeving

Waarom dit protocol?
Veel van de regels die gelden op ons kinderdagverblijf liggen schriftelijk eigenlijk niet vast. Daarom dit protocol om toch een inzicht te geven in wat wij doen om de hygiëne zo goed mogelijk te bewaken. We zorgen voor een hygiëne vanuit de pedagogisch medewerk(st)ers zelf en we zorgen voor een zo goed mogelijke hygiëne bij de kinderen. 

  1. Pedagogisch medewerk(st)ers 
  2. Eten 

1.1. Voor het klaarmaken van eten Voordat er eten wordt klaargemaakt, voor een van onze pedagogisch medewerk(st)ers zelf of voor de kinderen, worden de handen goed gewassen met zeep. Ook wordt de plek waar het eten wordt neergezet gemaakt, goed gereinigd. Er wordt bijvoorbeeld geen brood geserveerd voor de kinderen op een vieze tafel. 

Hygiënische maatregelen met betrekking tot bewaren en bereiden van voedsel staan in het protocol ‘Voeding’. 

1.2. Voor het geven van eten Ook als er wordt geholpen met het geven van eten (al is dit met bestek) wassen onze pedagogisch medewerk(st)ers hun handen. 

1.3. Na het eten Alle bordjes, bekers, pakjes en bestek wordt meteen na het eten afgewassen, afgedroogd en opgeruimd. 

  1. Verschoning of toiletgebruik 

Als een kind wordt verschoond wordt daarna altijd de verschoontafel gereinigd. Na een plasluier met allesreiniger en na een poepluier eerst met allesreiniger en daarna ook met 70% alcohol. Na een verschoning wassen onze pedagogisch medewerk(st)ers ook altijd hun handen met zeep. Luiers worden meteen weggegooid in onze speciale luieremmers, zodat kinderen er ook niet meer bij kunnen. 

Er wordt door de pedagogisch medewerk(st)ers goed in de gaten gehouden dat het verschoonkussen onmiddellijk wordt vervangen als dit beschadigd of kapot is. Bij gebruik van het potje wordt het potje daarna meteen goed gereinigd en opgeborgen buiten bereik van kinderen. Als een kind wordt geholpen op het toilet wassen wij daarna ook altijd onze handen. Als een van onze pedagogisch medewerk(st)ers zelf gebruik maken van het toilet wassen zij ook altijd de handen. Handdoeken worden verschoond wanneer ze zichtbaar vuil zijn, en minstens ieder dagdeel. 

  1. Medische handelingen en geneesmiddelenverstrekking 

Zoals aangegeven in ons protocol: ‘Medische handelingen en geneesmiddelenverstrekking’ zullen handelingen nooit zomaar uitgevoerd worden en geneesmiddelen niet zomaar verstrekt. Hier hebben wij bepaalde regels voor. Natuurlijk kan het zich wel eens voordoen dat een kind luieruitslag heeft of valt, waardoor er een crème of zalf moet worden aangebracht. Of dat er temperatuur wordt gemeten als er een vermoeden is van koorts. In deze gevallen wassen onze pedagogisch medewerk(st)ers ook altijd vooraf en achteraf hun handen met zeep. Zalf of crème wordt met een tissue of spateltje aangebracht. Dit doekje wordt na gebruik weggegooid en na aanbrengen niet meerdere malen in hetzelfde potje gestoken. Een thermometer wordt zorgvuldig met alcohol gereinigd. Zo nodig wordt de plek waar het kind ‘behandeld’ is ook goed gereinigd met alcohol. Dit in het geval van eventueel wondvocht, bloed, pus, braaksel of diarree. Handen worden daarna ook goed gewassen. 

  1. Ziekten 

Als een van onze pedagogisch medewerk(st)ers ziek is komt hij of zij niet naar het kinderdagverblijf. Sowieso vinden wij het prettiger als iedereen kan werken met een volledige inzet. Als je ziek bent gaat dit niet. Maar ook in verband met de hygiëne en de overdracht van ziektekiemen willen wij dat als een van onze pedagogisch medewerk(st)ers ziek is, hij of zij niet naar het kinderdagverblijf komt. Na het snuiten van een neus of niezen wassen wij ook onze handen met zeep. Niezen wordt zo veel mogelijk in een papieren zakdoek gedaan die daarna weg wordt gegooid. Lukt dit niet, dan wordt het in de arm gedaan in plaats van in de hand. 

  1. Schoonmaken 

Om alles in alle ruimtes zo schoon mogelijk te houden hebben wij schoonmaaklijsten. Deze zijn verdeeld in ‘dagelijks’, ‘wekelijks’ en ‘maandelijks’ en ‘jaarlijks’ en zijn te vinden op het kinderdagverblijf zelf op de groep. Nadat wij vuilnisbakken verschonen of vuile was aanraken, wassen wij ook altijd onze handen. 

  1. Kinderen 
  2. Eten 

1.1. Voor het eten Voordat de kinderen gaan eten wassen zij (onder begeleiding van een pedagogisch medewerk(st)er in verband met controle van goede verdeling van zeep, schoonspoelen en afdrogen) altijd goed hun handen. Of er met de handen wordt gegeten, bijvoorbeeld bij brood, of met bestek, bijvoorbeeld bij warm eten, maakt niet uit. Als er handen worden gewassen, gebeurt dit altijd met desinfecterende zeep en we drogen allemaal onze handen af met papier dat weggegooid wordt of met een schone handdoek. Gezichten en monden worden gereinigd met een lotiondoekje na bijvoorbeeld het eten. 

1.2. Tijdens het eten Kinderen hebben altijd eigen bestek, bordje of beker. Fruit dat geschild, gesneden of geprakt is wordt altijd afgedekt bewaard en in de zomer het liefst ook  gekoeld. 

  1. Verschoning of toilet 

Kinderen worden dus altijd op een schone verschoontafel verschoond. Als kinderen na een verschoning aan tafel gaan om te eten of aan een luierbak, afvalbak of iets anders, hebben gezeten met hun handen, dan worden de handen gewassen. Anders niet. Als de kinderen naar het toilet zijn geweest wassen zij ook altijd de handen.  Kinderen die het potje gebruiken wassen daarna ook de handen. Het potje wordt gereinigd en weer opgeborgen op een plek waar de kinderen niet bij kunnen. Er wordt op toegezien dat de kinderen geen speelgoed meenemen naar het toilet. 

  1. Ziekten 

In ons protocol: ‘Ziekte’ staat alles met betrekking tot ziekte bij kinderen. Bij zieke kinderen wordt extra gelet op het gebruik van bekers/bestek/borden/speelgoed/knuffels. Alles wordt goed gereinigd voor andere kinderen hier weer mee spelen of gebruik van maken. Kinderen wordt geleerd na het niezen of hoesten in de hand de handen te wassen, een hand voor de mond te houden en eventueel een zakdoek te gebruiken. Ook worden ze erop gewezen om niet ‘op elkaar’ te hoesten of niezen. Zichtbaar vieze handen worden altijd gewassen. Kinderen met snotneuzen wordt geleerd regelmatig de neus te snuiten. Ze worden hier ook bij geholpen, maar er wordt zo veel mogelijk toegestuurd op zelfstandigheid hierin (dit geldt vooral vanaf een jaar of 2,5). Net als bij het handen wassen wordt hier altijd papier gebruikt in verband met de hygiëne. Kinderen met koortslip of krentenbaard worden in de gaten gehouden met betrekking tot het knuffelen en kussen van andere kinderen. Dit is niet gewenst in verband met besmetting. Eventuele uitwerpselen van ongedierte worden onmiddellijk verwijderd en de plek wordt goed schoongemaakt. Kinderen kunnen in principe niet gekrabd of gebeten worden door dieren, aangezien er geen dieren aanwezig zijn of meegenomen mogen worden naar het kinderdagverblijf. Altijd blijft er de mogelijkheid bestaan dat een kind toch gebeten of gekrabd wordt (voorbijkomende kat, bij, wesp). Er worden maatregelen genomen om deze mogelijkheden te verkleinen en pedagogisch medewerk(st)ers zien er zo goed mogelijk op toe dat dit niet gebeurt. Voor maatregelen zie protocol ‘Warmte en verbranding door de zon’ en ‘Buitenmilieu’. 

  1. Extra handen wassen 

Kinderen wassen altijd hun handen als ze buiten met water of modder hebben gespeeld. Of dieren of planten hebben aangeraakt. Bij kinderen die krabben aan wondjes of blaasjes wordt extra aandacht besteed aan de handhygiëne. Kinderen kunnen zelf bij de wastafel bij de wc’s. Baby’s en dreumesen worden geholpen. Indien kinderen niet bij de wastafel kunnen is er een opstapje aanwezig. 

  1. Beddengoed 

De kinderen krijgen allemaal een eigen matrasovertrek van het kinderdagverblijf om te gebruiken in  bed. Op die manier wordt de kans van het overbrengen van ziektekiemen verminderd. Deze worden een keer in de 14 dagen gewassen met het beddengoed en steeds na het slapen terug gedaan in het eigen mandje van het kind. Het beddengoed wordt op minstens 60 graden gewassen. Zichtbaar vuil beddengoed wordt onmiddellijk afgehaald en in de was gedaan. Beddengoed of andere stof dat bevuild is met bloed wordt op 60 graden gewassen. Kinderen beschikken allemaal over een eigen slaapzak. Ligt er geen slaapzak bij de kinderen in het mandje, dan wordt er een slaapzak van het kinderdagverblijf gebruikt. De slaapzak wordt na gebruik onmiddellijk in de was gedaan. Grote kinderen die thuis ook geen slaapzak meer dragen, mogen bij het kinderdagverblijf ook gewoon een pyjama aan. 

 

  1. Wondverzorging 

Aan de wondverzorging zijn ook maatregelen geboden in verband met de hygiëne. Dat zijn de volgende: – Open wonden worden afgedekt. – Wondvocht of pus wordt voor het gaat lekken op tijd af gedept. – Na wondbehandeling van een open wond wordt de plek gereinigd (ook met alcohol) waar eventueel vocht terecht is gekomen. – Kleding of stof waar bloed op zit wordt onmiddellijk op 60 graden gewassen. 

  1. Overige regels 
  2. Knuffels, verkleedkleren en speelgoed 

Knuffels, verkleedkleren en speelgoed worden dagelijks, wekelijks en maandelijks gereinigd. Dit is terug te vinden op de desbetreffende schoonmaaklijsten. Zichtbaar verontreinigd speelgoed wordt direct gereinigd. Knuffels en verkleedkleren en ander textiel wordt, om de kans op overdracht van ziektekiemen te verminderen, gewassen op 60 graden. Als er zieke kinderen, of kinderen met een besmettelijke aandoening of ziekte, hebben gespeeld met speelgoed, verkleedkleren of knuffels worden deze onmiddellijk extra gereinigd. Dus: speelgoed schoongemaakt, knuffels en verkleedkleren gewassen. Als zichtbaar zieke kinderen op het kinderdagverblijf aanwezig zijn, krijgen zij eigen speelgoed om mee te spelen, voor zover dit mogelijk is. Eigen beker, bord en bestek hebben de kinderen altijd al aan tafel, dus de kans dat zieke kinderen ziektekiemen overbrengen via servies wordt al verkleind. Speelgoed van binnen en buiten wordt gescheiden gehouden. Als er speelgoed van binnen toch buiten belandt, wordt dit daarna zorgvuldig gereinigd. Er is alleen speelgoed aanwezig dat niet te moeilijk te reinigen en slijtvast is, gaat speelgoed toch kapot of wordt het niet meer goed schoon, dan wordt het weggegooid. Kapot speelgoed wordt vervangen. Speelgoed wordt opgeborgen in gesloten kasten en open kasten. Open kasten worden vaker schoongemaakt in verband met stof. Speelgoed wordt regelmatig gecontroleerd of het niet kapot is en/of scherpe randen heeft. Dan wordt  het weggegooid en eventueel vervangen. Stiksels van knuffelbeesten worden ook gecontroleerd op los gaan. Als ze los gaan worden ze weggegooid. Knutselwerkjes e.d. die niet gereinigd worden, worden als ze nog niet zijn weggehaald, na een maand verwijderd. 

  1. Temperatuur, luchtvochtigheid en ventilatie 

In verband met een gezond leefklimaat hangen er in alle ruimtes temperatuurmeters en hygrometers. Deze worden dagelijks gecontroleerd. In de leefruimtes van de peuters en de baby’s worden deuren, ramen, verwarmingen, zonneschermen en ventilators gebruikt om de temperatuur en luchtvochtigheid te controleren. Wat er precies gebruikt wordt om de temperatuur te beïnvloeden verschilt per ruimte. Streeftemperatuur in de leefruimtes is 20 graden. Er wordt opgelet dat de temperatuur niet lager is dan 17 graden en niet hoger dan 25 graden. Het temperatuurverschil in de verschillende ruimtes wordt beperkt. Een temperatuurverschil van hoger den 5 graden is meestal niet gewenst. (Je kunt je alleen voorstellen dat het bij de slaapkamers altijd prettig is als de temperatuur laag is, ook in de zomer.) De luchtvochtigheid moet liggen tussen de 40 en 60%. Als er oorzaken als lekkages zijn, die de luchtvochtigheid verhogen, wordt dit zo snel mogelijk opgelost. Als er veel bewegingsspelletjes gedaan worden in de ruimte wordt er daarna altijd even gelucht. ’s Nachts worden de ruimtes altijd extra gelucht. Indien mogelijk worden er namelijk raampjes en ventilatieluikjes open gehouden boven de 1.80m. Als het erg warm is wordt er extra aandacht besteed aan de ventilatie ’s nachts. Er wordt gekeken naar dat de ramen op zoveel mogelijk verschillende kierstanden gezet kunnen worden. Verontreinigde lucht en/of verbrandingsgassen komen nooit via de ventilatievoorzieningen in de binnenruimtes van het kinderdagverblijf terecht. Ventilatieroosters worden, indien aanwezig, minstens 3-maandelijks gereinigd. Luchtfilters van mechanische luchttoevoer worden periodiek vervangen volgens de voorschriften in de gebruiksaanwijzing. Ventilatieroosters en luchtfilters zijn niet zichtbaar vuil, is dit wel het geval dan worden ze gereinigd. Ramen waar zon op schijnt zijn voorzien van zonwering of er wordt gebruikt gemaakt van parasols om te zorgen dat de zon niet teveel naar binnen schijnt en de ruimte niet teveel verwarmt. Bij temperaturen boven 25 graden in de leefruimtes worden ramen en deuren wijd opengezet om te luchten en/of wordt er een ventilator ingezet. Er wordt nergens binnen gerookt op ons kinderdagverblijf. Als er personeel is dat wilt roken gebeurt dit altijd buiten en niet in het zicht of de nabijheid van de kinderen. 

  1. Stoffering verblijfruimtes 

Stoffering als banken, kleden, gordijnen worden ook regelmatig gereinigd. Zie hiervoor de schoonmaaklijsten. Als er vloerkleden aanwezig zijn, wordt er in verband met de hygiëne alleen gebruik gemaakt van laagpolige vloerkleden. Hoogpolige vloerkleden zijn onvoldoende mogelijk hygiënisch te reinigen. Alle kussens zijn voorzien van wasbare hoezen en de matrassen zijn voorzien van wasbare hoezen. Banken en andere stoffen meubels worden niet tweedehands aangeschaft. 

  1. Prullenbakken en luieremmers 

Prullenbakken en luieremmers worden dagelijks leeggemaakt. Indien nodig, zelfs twee keer per dag. Dit is terug te vinden op de schoonmaaklijst ‘dagelijks’.  Afvalbakken met grijze zakken bevinden zich in ruimtes waar de kinderen niet zonder toezicht naartoe gaan. Uitwerpselen van ongedierte wordt onmiddellijk weggehaald en de plek wordt zorgvuldig gereinigd. 

  1. Schoonmaken 

5.1. Afdoen met een natte doek Veel wordt schoongemaakt met een nat doekje. De doekjes worden aan het eind van de dag in de was gedaan (en op 60 graden gewassen). Meestal worden de doekjes maar voor een sopje gebruikt en anders worden ze eerst goed uitgespoeld, voordat ze nog een keer worden gebruikt. Er wordt schoongemaakt met microvezeldoekjes of katoenen doekjes. Een sopje wordt gemaakt met allesreiniger. 

5.2. Schoonmaakroosters Zoals al eerder vermeld wordt alles via schoonmaakroosters gecontroleerd en schoongemaakt. Zichtbaar verontreinigde ruimtes worden onmiddellijk extra schoongemaakt. 

5.3. Stofzuigen Er wordt nooit gestofzuigd met de kinderen erbij. 

  1. Vluchtige stoffen en vuur 

Er wordt alleen lijm gebruikt op waterbasis. Er worden geen sterk geurende producten gebruikt. Bleek (waarmee de wc’s worden schoongemaakt) wordt pas gebruikt wanneer er geen kinderen meer aanwezig zijn, aan het eind van de dag. Ook in verband met de veiligheid wordt er geen gebruik gemaakt van echt vuur of kaarsen op het kinderdagverblijf. 

  1. Fopspenen, flessen & knuffels 

Fopspenen worden van tevoren 3 min. uitgekookt. Dit betreft de fopspenen die bij ons kinderdagverblijf aanwezig zijn. De fopspenen van de kinderen zelf, vallen onder de verantwoordelijkheid van de ouders. Flessen die gebruikt worden omdat kinderen een eigen fles zijn vergeten worden van tevoren 10 min. uitgekookt en met een schone doek gedroogd. Dit geldt dus ook alleen voor de flessen van het kinderdagverblijf. Ouders zijn in principe zelf verantwoordelijk voor het uitkoken van de flessen. Knuffels en slaapzakken die blijven liggen zijn verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Slaapzakken van het kinderdagverblijf worden na gebruik in de was gedaan. Als er een langere periode gebruik wordt gemaakt van een slaapzak van het kinderdagverblijf voor een kind, dan wordt deze na een paar weken gewassen (hangt af van de frequentie waarin het kind komt en vooral: slaapt). Spenen worden terug gestopt in de bijpassende dopjes of bakjes en in de mandjes van de kinderen zelf gestopt. Kinderen hebben vaak allemaal een eigen herkenbare speen van een ander merk of met een ander printje. Als het voorkomt dat twee kinderen dezelfde speen hebben, wordt er aan ouders gevraagd de speen te labelen, of er de naam op te schrijven met watervaste stift. 

  1. Hygiëne rondom zuigelingenvoeding 

Regels omtrent de zuigelingenvoeding zijn te vinden in het protocol ‘voeding’ en de ‘instructie afgekolfde moedermelk’. 

  1. Ongedierte en planten 

Ongedierte wordt zoveel mogelijk geweerd door het dichten van kieren en naden. Ramen worden zoveel mogelijk dichtgehouden i.v.m. vliegen, wespen en bijen. Er is een ventilatiesysteem dat zorgt voor koelte. Op beiden locaties zijn vliegenmeppers aanwezig. Eventuele uitwerpselen van ongedierte wordt meteen opgeruimd. Huisdieren mogen niet mee naar binnen op de groep bij kinderdagverblijf ‘t Landveno. Dit kan eventueel alleen na overleg tussen ouders en groepsleiding. Er zijn op de groep geen planten aanwezig. Als er wel planten aanwezig zijn wordt er rekening gehouden met de allergieën van kinderen. Kinderen mogen natuurlijk niet allergisch worden van de aanwezige planten. Ook zijn er geen planten aanwezig met harige bladeren. Planten worden ook regelmatig (minstens een keer per week) afgenomen met een natte doek of onder de kraan gehouden, zodat ze geen stof verzamelen. Sterk geurende bloemen worden niet gehouden. 

  1. Krijt 

Er wordt op het kinderdagverblijf geen gebruik gemaakt van krijtborden. 

Protocol Kindermishandeling

 

Wat verstaan wij onder kindermishandeling? 

Onder kindermishandeling wordt bij ons verstaan: ‘Elke vorm van, voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel’ 

 

Deze definitie omvat verschillende vormen van kindermishandeling: 

  • Lichamelijke mishandeling

Het toebrengen van verwondingen zoals kneuzingen, blauwe plekken, snij-, brand-, of schaafwonden, botbreuken, hersenletsel. Deze verwondingen kunnen ontstaan door slaan, schoppen, knijpen, door elkaar schudden, branden, snijden, krabben, verstikking of vergiftiging. 

  • Lichamelijke verwaarlozing 

Aan het kind onthouden wat het voor zijn lichamelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft, zoals: goede voeding, voldoende kleding, voldoende slaap, goede hygiëne en benodigde medische verzorging. 

  • Psychische of emotionele mishandeling

Het stelselmatig vernederen, kleineren, pesten, bang maken, bedreigen met geweld, achterstellen, het verbieden met anderen om te gaan of eisen stellen waaraan het kind niet kan voldoen. Als je getuige bent van huiselijk geweld valt dat hier ook onder. 

  • Psychische of emotionele verwaarlozing

Aan het kind onthouden wat het voor zijn geestelijke gezondheid en ontwikkeling nodig heeft: aandacht, respect, veiligheid, scholing, contact, warmte, liefde, genegenheid en bevestiging. 

  • Seksueel misbruik

Seksuele handelingen bij of met het kind, die niet passen bij leeftijd of ontwikkeling, of seksuele handelingen waaraan het kind zich niet kan onttrekken. Dit gaat van het betasten van het lichaam tot verkrachting en komt voor bij kinderen van alle leeftijden. Ook het tonen van pornografisch materiaal aan een kind valt onder seksueel misbruik.

 

Taken van onze pedagogisch medewerkers

Wat valt wel onder de kennis en vaardigheden van onze medewerkers en wat niet.

 

Wel:

  • Herkennen van zorg en signalen die (kunnen) wijzen op kindermishandeling
  • Overleg plegen met collega’s bij zorg over een kind aan de hand van waargenomen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling
  • Uitvoeren van afspraken die zijn voortgekomen uit het overleg met collega’s, zoals observeren, een gesprek met de ouders, of het contact opnemen met externe instellingen
  • Bespreken van de resultaten van deze ondernomen stappen met collega’s
  • Zorg dragen voor het welzijn van het kind

Niet:

  • Vaststellen of er al dan niet sprake is van kindermishandeling
  • Verlenen van professionele hulp aan ouders of kinderen (begeleiding, therapie)

 

Stappenplan 

Voor de omgang van het vermoeden van kindermishandeling hebben wij een stappenplan opgesteld. Hierin staan de fasen beschreven waarin het proces verloopt. 

Er wordt tegenwoordig gewerkt met een meldcode als wij een signaal krijgen van huiselijk geweld of kindermishandeling. In die meldcode staat een stappenplan voor het signaleren, handelen en melden in geval van vermoedens en tekenen. Deze meldcode is vanaf 2012 ook verplicht. 

 

Fase 1. Er zijn zorgen met betrekking tot een bepaald kind

Zorg betekent dat je merkt dat er iets met het kind aan de hand is waarvoor je geen geruststellende verklaring kan vinden. Als kinderdagverblijf zien wij het mede als onze taak om, als er sprake is van kindermishandeling, dit te signaleren. Wij dragen, in eerste instantie, zorg voor de kinderen en een vorm van kindermishandeling is hierbij ongewenst. Het is niet onze taak om kindermishandeling vast te stellen, wel om deze te signaleren en bij vermoedens de juiste mensen en/of instanties in te schakelen. Er zijn veel signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling. Wat van belang is is om in acht te nemen in wat voor situatie het kind zit. Veel van deze signalen hoeven niet te duiden op kindermishandeling, maar kunnen ook te maken hebben met andere factoren die van invloed zijn op het kind. Voorzichtigheid bij signalering is dus gewenst. 

 

Er zijn verschillende signalen: 

 

Lichamelijke en gedrag

Onverklaarbare blauwe plekken, schaafwonden, kneuzingen 

Slechte verzorging wat betreft kleding, hygiëne, voeding 

Onvoldoende geneeskundige/tandheelkundige zorg 

Ontwikkelingsachterstanden (motoriek, spraak, taal, emotioneel, cognitief) 

Psychosomatische klachten: buikpijn, hoofdpijn, misselijk etc. 

Vermoeidheid, lusteloosheid 

Genitale verwondingen 

Extreem zenuwachtig, gespannen, angstig of boos 

Teruggetrokken gedrag 

Kind is bang voor de ouder 

Recidiverende urineweginfecties 

Plotselinge verandering in gedrag 

Niet zindelijk (vanaf 3 jaar) 

Klein voor de leeftijd 

Veel aandacht vragen op een vreemde manier 

Kind komt steeds bij andere artsen/ziekenhuizen 

Niet bij de leeftijd passende kennis van of omgang met seksualiteit 

Houterige manier van bewegen (benen, bekken ‘op slot’) 

Seksueel overdraagbare aandoening 

Slaapproblemen 

Voeding/eetproblemen 

Angst of schrikreacties bij onverwacht lichamelijk contact 

Lichaam stijf houden bij optillen 

Angstig bij het verschonen 

Niet spelen met andere kinderen (vanaf 3 jaar) 

Afwijkend spel (ongebruikelijke thema’s die kunnen wijzen op kindermishandeling) 

Snel straf verwachten 

Agressieve reacties naar andere kinderen 

Geen interesse in speelgoed/spel

 

Op de kinderdagopvang 

Regelmatig te laat opgehaald 

Geen of weinig belangstelling van de ouders voor (belevenissen van) het kind 

Afwijkend gedrag van het kind bij het halen en brengen door ouders 

Zich niet willen uitkleden voor het slapen 

Kind wordt onverwacht uitgeschreven zonder afscheid 

 

Thuis 

Onveilige behuizing 

Onhygiënische leefruimte 

Sociaal geïsoleerd 

Kind gedraagt zich anders als de ouders in de buurt zijn 

Gezin verhuist vaak 

Gezin wisselt vaak van huisarts of specialist 

Huwelijksproblemen van ouders 

Lichamelijk straffen is gangbaar 

Ouder schreeuwt naar een kind of gebruikt scheldwoorden

Ouder troost kind niet bij huilen 

Ouder reageert niet of nauwelijks op het kind 

Ouder komt afspraken niet na 

Ouder heeft irreële verwachtingen naar het kind

 

Meestal zullen mishandelde kinderen of degene die hen mishandelt niet uit zichzelf over de situatie vertellen. Het is nodig dat belangrijke personen in de omgeving van het kind vroegtijdig de verantwoordelijkheid nemen om bij zorgwekkende situaties van kinderen actie te ondernemen. Het doel is om de, vermoedelijke, situatie van kindermishandeling te laten stoppen. Dit kan door vroegtijdig te signaleren, de kindermishandeling niet bij jezelf te houden maar bespreekbaar te maken, de situatie te (laten) onderzoeken en door hulp in te schakelen. Als een van onze pedagogisch medewerkers aan de hand van bovenstaande signalen een vermoeden heeft van kindermishandeling, dan wordt dit altijd besproken in ons team.

 

Fase 2. Overleg binnen het team

Overleg binnen het team wil zeggen dat er overleg plaats vindt tussen degene die vermoedens heeft, andere pedagogisch medewerkers die op de groep staan waar het kind in zit en de hoofdleidster. De zorg wordt gedeeld. Herkennen andere collega’s ook signalen? Zijn er (nog) andere signalen? Wanneer is dit ontstaan? Komen de signalen vaak voor? Wanneer? Veranderen de signalen van intensiteit of nemen ze toe? Er wordt gekeken of het vermoeden door het hele team wordt gedeeld en is dit het geval dan wordt het proces van signalering in gang gezet. De meldcode kindermishandeling wordt ingezet. In deze fase wordt ook bepaald of er contact wordt opgenomen met ´Veilig Thuis´ voor advies.

 

Fase 3. Handelen volgens de meldcode

Een meldcode beschrijft in stappen wat onze pedagogisch medewerk(st)ers gaan doen. In het basismodel meldcode is toegelicht waaruit de 5 stappen in elk geval moeten bestaan: 

Stap 1: in kaart brengen van signalen. 

Stap 2: collegiale consultatie en zonodig raadplegen van ´Veilig Thuis´

Stap 3: wegen van het geweld of de kindermishandeling. 

Stap 4: beslissen: Hulp organiseren of melden.

 

Protocol inbraak of overval

 

Wat verstaan wij onder een inbraak?

Er zijn ongewenst indringers op het kinderdagverblijf geweest, zonder dat er iemand aanwezig is. In het geval van schade of vermissing hanteren wij het volgende stappenplan.

 

Stappenplan

 

Stap 1

Als er nog geen alarmmelding is geweest, wordt de directie op hoogte gesteld.

 

Stap 2

De politie (alarmnummer 112) wordt gebeld om eventueel te komen kijken. Er wordt aangifte gedaan.

 

Stap 3

Niemand zit ergens aan. Zoveel mogelijk blijft intact. Aan de politie wordt gevraagd wat wel en niet

aangeraakt of bewogen mag worden.

 

Stap 4

Indien dit nodig is worden ouders gebeld dat de kinderen niet kunnen komen.

 

Stap 5

Er wordt een lijst gemaakt van spullen die vermist of beschadigd zijn. Dit wordt aan de directie

doorgegeven in verband met de verzekering.

 

Stap 6

Alle medewerkers van de locatie worden op de hoogte gebracht van de inbraak.

 

Wat verstaan wij onder een overval?

Er zijn ongewenste indringers op het kinderdagverblijf aanwezig, tijdens dat er pedagogisch medewerkers, en eventueel kinderen, aanwezig zijn. Degene(n) die de overval plegen hebben de intentie schade aan te richten en/of spullen mee te nemen. Dit kan gebeuren met of zonder geweldpleging. In beide gevallen hanteren we het volgende stappenplan.

 

Stappenplan

 

Stap 1

Er wordt door de pedagogisch medewerk(st)ers zo min mogelijk verzet gepleegd. Er wordt gehandeld in het belang van de kinderen en henzelf. 

 

Stap 2

Als het mogelijk is (de veiligheid van de kinderen en het personeel niet in gevaar brengt) wordt er naar een collega geseind, zodat 112 gebeld kan worden.

 

Stap 3

Indien het alarmnummer niet gebeld is tijdens dat de indringers in het pand aanwezig zijn, wordt deze zo snel mogelijk gebeld daarna. Er wordt een zo goed mogelijk signalement van de dader en omschrijving van de situatie gegeven.

 

Stap 4

De directie wordt op de hoogte gesteld.

 

Stap 5

Indien nodig wordt slachtofferhulp (tel. 0900-0101) ingeschakeld.

 

Stap 6

Alle medewerkers van de locatie worden op de hoogte gebracht van de overval

Protocol ongewenste intimiteiten

 

Wat wordt er verstaan onder ‘ongewenste intimiteiten’?
Elke vorm van seksueel getinte gedragingen (verbaal, non-verbaal, fysiek, bewust of onbewust) die door personen die het ondergaan of signaleren als ongewenst, negatief of gedwongen wordt ervaren, ongeacht op welk moment en in welke situatie. 

Kinderdagverblijf ‘t Landveno wil graag de voorwaarden scheppen om enerzijds in geval van klachten over ongewenste intimiteiten een en ander adequaat af te handelen en anderzijds ongewenste intimiteiten te voorkomen. 

Wie kan er een klacht indienen en hoe gaat dit in zijn werking?
Iedereen die zich seksueel geïntimideerd voelt of iets in die trend signaleert kan een klacht indienen. Bij Kinderdagverblijf ‘t Landveno wordt dit eerst mondeling besproken met de hoofdleidster van de desbetreffende persoon, en mocht de beschuldigde geplaatst zijn in een andere groep, de hoofdleidster van die groep. Het probleem wordt geschetst en er wordt gekeken naar een mogelijkheid tot een gesprek met de beschuldigde. Daarna wordt er eventueel een mondelinge en schriftelijke melding gemaakt van de klacht aan de directie van het kinderdagverblijf. Er volgt een gesprek met alle betrokken personen in deze kwestie en de directie van het kinderdagverblijf. Bij het intrekken van de klacht wordt de procedure stopgezet. 

Taken van hoofdleidster en directie
Deze persoon geeft ruimte en aandacht in een sfeer van vertrouwen, zodat het slachtoffer zijn/haar hele verhaal kwijt kan. Al wordt er slachtoffer nooit als medeschuldige beschouwd, het waarheidsgehalte van het verhaal wordt wel onderzocht. Eigen taken naar aanleiding van een melding versus de eventuele klachtbehandeling en het zorg dragen voor eventuele hulpverlening door een ander wordt goed uit elkaar gehouden. 

De gesprekken met melder en beschuldigde worden met de volgende doelstellingen gevoerd: – een objectief beeld schetsen van de problematiek – bevorderen dat de ongewenste intimiteiten stoppen 

De hoofdleidsters en de melder wegen de voor- en nadelen van een vervolg in een melding naar de directie (en eventueel daarna een officiële melding of aangifte) goed af: waar heeft het slachtoffer behoefte aan, wat kan een bepaalde procedure opleveren en aan de andere kant wat kost een dergelijke procedure aan energie en emoties, wat kan betrokkene aan? 

Geheimhouding
Iedereen die direct of indirect betrokken (of op de hoogte van een klacht of voorval) is bij de lopende procedure of de hierbij betrokken personen, is in het kader van de Wet op de Persoonsregistratie tot absolute geheimhouding verplicht. 

Nazorg
Kinderdagverblijf ‘t Landveno zorgt ervoor dat in samenwerking met het slachtoffer wordt gezocht naar gepaste nazorg en/of een eerste aanzet te geven tot begeleiding. Indien er geen sprake is van strafbare feiten zal ook voor de beschuldigde naar gepaste nazorg en of een eerste aanzet tot begeleiding gegeven worden. Afhangende van de klacht wordt er aangifte gedaan bij de politie. 

Protocol onrechtmatig opeising kind

Ter voorkoming
Bij de intake wordt er gesproken over de gezinssituatie. Ziet het kind beide ouders, grootouders of andere familieleden nog? Zijn er mensen aan wie het kind absoluut niet meegegeven mag worden. – Er wordt met de ouders besproken dat wij kinderen alleen maar meegeven aan familieleden of vrienden die wij kennen. Wordt het kind door een ander opgehaald, dan horen we dit graag vooraf en vragen we om legitimatie. Ouders dienen ons hiervan ook vooraf op de hoogte te stellen. 

Stap 1

Indien er toch iemand binnenkomt en een kind wil meenemen zullen we dus vragen naar legitimatie. Als deze persoon dit niet bij zich heeft, bellen we de ouders. 

Stap 2

Als deze persoon niet bekend is bij de ouders, geven we het kind niet mee. 

Stap 3 

Wordt er geweld gebruikt dan proberen we deze persoon vriendelijk te verzoeken naar buiten te gaan. Zodra wij een gevoel van onmacht hebben, schakelt een van onze pedagogisch medewerk(st)ers de politie in en wordt het kind in veiligheid gebracht.

Protocol overspannen werknemers

Waarom dit protocol?
In iedere werksituatie is het mogelijk dat je te maken krijgt met overspannen medewerkers. Dit kan werk-gerelateerd zijn of niet werk-gerelateerd. Omdat aan het laatste eventueel wat te doen valt als werkgever en het prettig is om de stappen die dan gezet moeten worden vast te leggen in een plan, is dit protocol opgesteld. 

  1. Werkdruk en spanningsklachten
    1.1. Werkdruk
    Dat de werkdruk te hoog wordt voor medewerkers kan allerlei oorzaken hebben. Het kan door werkgerelateerde zaken komen als: het vaker moeten invallen voor collega’s, gespannen sfeer, etc. of het kan komen doordat de thuissituatie veel van een persoon vraagt en diegene hierdoor meer energie nodig heeft zijn of haar werk goed te verrichten. Ook kan het zijn dat het werk lichamelijk te zwaar wordt. Wanneer dit het geval is kunnen in bepaalde gevallen de werktijden of werkzaamheden worden aangepast. * Een tijdelijke hoge werkdruk is voor de meeste mensen wel te doen, maar wanneer mensen te maken krijgen met een langdurig hoge werkdruk kan dit leiden tot signalen van spanning. 

1.2. Spanningsklachten – Spanning in het lichaam – Opgefokt gevoel 

1.3. Wat te doen aan spanningsklachten – Werkdruk/werktijden aanpassen – Zorgen voor meer ontspanning(soefeningen) – Gebruik van koffie, nicotine, alcohol beperken *Spanningsklachten kunnen leiden tot overspannenheid. 

1.4. Wanneer/hoe constateer je dat iemand niet meer naar behoren functioneert? Het kan dat iemand zelf merkt dat hij of zij niet meer goed functioneert. In dit geval wordt dit aangegeven bij de werkgever, in dit geval de directrice. Zij zal dan in gesprek gaan met de werknemer over de mogelijkheden. Wat ook kan gebeuren is dat een werknemer zelf niet in staat is te beoordelen of hij of zij nog goed functioneert. Het kan zijn dat collega’s of werkgever in dat geval wel door hebben dat het niet goed gaat met diegene. Wanneer het tekortkomen in functioneren de veiligheid van de kinderen en/of andere mensen rondom diegene, in gevaar brengt wordt de werknemer onmiddellijk op non-actief gesteld. 

  1. Overspannenheid en burn-out
    2.1. Symptomen overspannenheid – Piekeren – Gespannen zijn, spanning in het lichaam – Moeheid, slapeloosheid – Sociaal en op het werk minder goed functioneren 

2.2. Verschil overspannenheid en burn-out Een overspannenheid kan uitmonden in een burn-out. Het verschil zit hem vooral in de duur. Een burn-out gaat gepaard met chronische klachten en kan wel 4 jaar duren. Tot ongeveer 12 weken spreek je nog van overspannenheid. Met een burn-out kun je beroepsmatig absoluut niet functioneren. 

2.3. Stappenplan overspannenheid 2.3.1. Signaleren Het meest belangrijk is dat de overspannenheid eerst gesignaleerd wordt. Dit kan doordat een medewerker dit prive al heeft (laten) signaleren of er kunnen twijfels voortkomen uit een gesprek met de werkgever. De eerste stap is dus een gesprek met de werkgever hierover. 

2.3.2. Arbo-arts of andere deskundige In het gesprek tussen werknemer en werkgever wordt besloten of er een deskundige wordt ingeschakeld en wanneer dit het geval is, wie er wordt ingeschakeld. Meestal wordt er gekozen voor een gesprek met de arbo-arts. De arbo-arts brengt advies uit en stuurt dit naar werkgever en werknemer. 

2.3.3. Aanpassing werkzaamheden of plan Uit het gesprek moet blijken wat het beste is voor de werknemer. Misschien helpt een vakantie, gedeeltelijk ziektewet en gedeeltelijk werken of iets anders. Er worden afspraken schriftelijk vastgelegd en getekend door beide partijen. Dit op basis van het advies van de deskundige (bv. arboarts). Ook wordt er een tijdsperiode afgesproken. Hoe lang zal de alternatieve situatie duren? Er wordt een afspraak gemaakt voor een evaluatie. 

2.3.4. (Tussentijdse) evaluatie In de (tussentijdse) evaluatie wordt gekeken naar hoe de maatregelen hebben bijgedragen aan het verbeteringsproces. Gaat het beter met de medewerker? Kan er een termijn worden afgesproken waarna de medewerker weer volledig aan het werk kan? Zijn er (blijvende) maatregelen die moeten worden toegevoegd? Wanneer de situatie nog niet veranderd is kan ervoor gekozen worden voorgaande stappen weer te herhalen of de maatregelen nog te verzwaren wanneer de situatie van de werknemer nog meer verslechterd is. 

2.3.5. Hervatten werkzaamheden Er kan in de evaluatie worden besloten dat er over een bepaalde periode weer overgegaan wordt naar de normale situatie. Dat de werknemer er weer aan toe is de werkzaamheden te hervatten. Hier is het altijd verstandig om voorzichtig te zijn en goed in de gaten te houden of dit daadwerkelijk het geval is. Kan de werknemer het alweer aan? Zijn er blijvende maatregelen nodig zodat de werknemer goed kan blijven functioneren en niet weer terug valt in overspannenheid? Ook deze afspraken worden op papier gezet. Een langdurige overspannenheid kan leiden tot een volledige burn-out. 

2.4. Burn-out symptomen – Met tegenzin naar werk – Te hoge werkdruk voelen (teveel doen in te weinig tijd) – Gevoel van falen ondanks hoge inzet – Altijd moe zijn, ondanks voldoende uren slaap 

2.5. Burn-out stappenplan Wanneer het komt tot een burn-out is het duidelijk dat de werknemer zich volledig ziek meld, thuis weer herstelt en dan weer re-integreert in werk. Hier wordt een plan over gemaakt met de werkgever en werknemer samen. Eventueel kan een arbo-arts hier ook hulp bij bieden. Een psycholoog of huisarts kan hier ook hulp bij bieden of aan de werknemer al richtlijnen aangeven. Het stappenplan bij overspannenheid wordt aangehouden, alleen zal het bij een burn-out over een langer tijdsbestek gaan. 

Protocol Veiligheid 

 

Het begrip veiligheid omvat verschillende aspecten: 

  1. Fysieke veiligheid; een veilige omgeving 
  2. Emotionele veiligheid; een veilig gevoel, geborgenheid 
  3. Gebruiksveiligheid; een veilig handelen 

 

  1. Fysieke veiligheid 

De veiligheid van de omgeving wordt bepaald door wettelijke voorschriften. Zo heeft al het speelgoed in Nederland een keurmerk en voldoet onze inrichting en het gebouw aan de eisen van de GGD en de brandweer. 

 

  1. Emotionele veiligheid 

Emotionele veiligheid, gevoel van geborgenheid tijdens de opvang wordt verzorgd door de groepsleiding. Ten eerste doordat iedere groep zijn vaste PM’ers heeft. Daarnaast hebben wij een pedagogisch beleid opgesteld waardoor er op gelijke wijze met bepaalde situaties wordt omgegaan. Bovendien zorgt kinderdagverblijf ’t Landveno voor de juiste functionele inrichting en middelen. 

 

  1. Gebruiksveiligheid 

Voor de veiligheid zijn in ons gebouw allerlei preventieve maatregelen genomen. Deze kun je terugvinden in het protocol Calamiteiten. Jij, als PM-er, dient ervoor te zorgen dat deze maatregelen ook naar behoren uitgevoerd worden. Bij het openen ’s morgens zorg je dat alle nooduitgangen geopend zijn en altijd vrij toegankelijk. Wanneer je gebreken ontdekt, moet je dit, indien mogelijk, zelf direct oplossen en dit ook nog zo snel mogelijk melden aan de directeur/locatiehoofd. Je kunt dit doen middels het formulier gevaarlijke situaties. Stagiaires en invalkrachten vallen altijd onder de verantwoording van de vaste groepsleiding! Voor feestdagen dienen er altijd brandvertragende slingers gebruikt te worden en geïmpregneerde kunstkerstbomen. Overige versieringen (bv zelfgemaakte slingers) dienen altijd alleen langs de wanden te worden opgehangen, niet langs het plafond. Het is niet toegestaan om echte kaarsjes/waxinelichtjes te gebruiken in de groepen.  

 

  1. Veilige materialen

Voor alle apparaten geldt een gebruiksaanwijzing. Deze dien je te volgen. Bij het gebruik van andere materialen, zoals meubilair en speelgoed, zul je zelf goed moeten letten op een veilig gebruik. Bijvoorbeeld: 

 

T.a.v. de kinderdagverblijfgroepen: 

 

Speelgoed: 

Geef een goedgekeurd speelgoedje voor grote kinderen niet zomaar aan een baby; biedt speelgoed aan passende bij de ontwikkeling van het kind 

Zorg ervoor dat de kleine kinderen de groten niet kunnen storen bij hun activiteiten met kleine materialen. 

Zorg dat er niet te veel speelgoed op de vloer ligt / ruim dit regelmatig op 

Speelgoed dat als opstapmogelijkheid kan dienen uit de box halen wanneer hier kinderen in gaan die kunnen staan. 

Zorg ervoor dat er geen materialen /speelgoed onder de box liggen waar kinderen op kunnen klimmen. 

Speelgoed met kleine onderdelen opbergen op een plaats waar kinderen er zelf niet bij kunnen. 

Koordjes van speelgoed mogen niet langer zijn dan 22 cm. 

Zet een poppenhuis op speelhoogte. 

Kapot of beschadigd speelgoed moet je direct weggooien of apart leggen voor reparatie. 

 

Groepsruimtes: 

Wanneer een baby zich optrekt tot staan in de box, zet je daar bv. geen speelgoed of i.d. meer bij in de box, waar het op kan klimmen en daardoor makkelijk over de rand heen kan vallen. 

Oudere kinderen die uit de box kunnen klimmen niet meer in de box zetten (vanaf 2 jaar) 

Houdt rekening met wat andere kinderen in de groep voor onveilige situaties kunnen veroorzaken. Zo zou je een kleine baby in een maxi-cosi best even op tafel kunnen zetten, maar niet wanneer er peuters rondlopen die de maxi-cosi van de tafel af kunnen trekken. 

Gebruik wipstoeltjes niet meer wanneer het kind te groot, te zwaar of te beweeglijk is. 

Vergeet nooit de gordeltjes in de maxi-cosi, wipstoel of buggy dicht te doen. 

Laat kinderen nooit in de vensterbank klimmen. 

Zet geen opstapjes bij de ramen 

Zet de ramen nooit verder open dan op kierstand. 

Laat kinderen niet op de draaistoelen spelen. 

Laat kinderen onder begeleiding in en uit de stoel klimmen. 

Doe beweeglijke kinderen een tuigje aan in de stoel.

Gebruik een stoelverkleiner bij kleine kinderen. 

Plaats beweeglijke kinderen naast een ped. medewerker. 

Laat (beweeglijke) kinderen niet zonder toezicht aan tafel zitten. 

Als er gemorst wordt: direct opruimen en vloer droogwrijven. 

Wees attent op kindervingers tijdens het sluiten van deuren 

Zorg voor voldoende vrije ruimte rondom de deuren en open deuren rustig 

Zorg ervoor dat kinderen binnen niet gooien met voorwerpen 

Zorg voor voldoende loopruimte bij radiatoren 

Zorg voor voldoende loopruimte rondom meubilair 

Houdt de deur van de keuken gesloten 

Controleer de ruimtes bij de start van de dag en gedurende de dag regelmatig op rondslingerende (kleine) voorwerpen. 

Zie erop toe dat kinderen binnen niet (in de gang) rennen.

Vervang lampen tijdig wanneer deze stuk zijn. (in alle ruimtes) 

Zorg ervoor dat snoeren van elektrische apparaten buiten bereik van de kinderen zijn. 

 

Keuken : 

Laat kinderen nooit zonder toezicht in de keuken 

Zet de waterkoker en het koffiezetapparaat en de flessenwarmer altijd achterin op het aanrecht 

Wanneer de oven/magnetron aanstaat (op kindhoogte) , geen kinderen toelaten in de keuken. 

Berg schoonmaakmiddelen altijd op in een hoge kast. 

Plaats messen ondersteboven in de vaatwasser. 

Giet de waterkoker na gebruik leeg. 

Plaats geen opstapjes bij plaatsen waar kinderen niet bij mogen komen (bv. keukenaanrecht, heet water kraan) 

 

Verzorgingsruimte / commode: 

Kijk voor je de aankleedtafel in hoogte versteld altijd of er geen kind (bv. een armpje) in het tussengedeelte zit.

Loop nooit bij een kind weg als het op het aankleedkussen ligt. 

Begeleidt ten allen tijden kinderen bij het naar boven en beneden klimmen van het trapje van de aankleedtafel. 

Voel eerst zelf of het water niet te heet is alvorens je een kind afspoelt. 

Zet lotions e.d. hoog weg (buiten bereik van kinderen) 

Schuif het trapje altijd terug in de commode. 

 

Slaapkamer: 

Sluit altijd het hek van een hoogslaper. 

Til de kinderen nooit aan de handen (maar onder de oksels) op om in of uit bed te halen. 

Gebruik altijd de aanwezige knipjes (op bedden en boxen) 

Zorg voor een parate kennis van het protocol Wiegendood 

Geen opslag in een slaapkamer plaatsen. 

Controleer regelmatig of de bevestigingspunten voor de bedbodem nog stevig en stabiel zijn. 

Controleer stiksels van speelgoedbeesten regelmatig. 

Controleer de temperatuur van de slaapkamer(s) regelmatig. 

Dek de bedden voor baby’s kort op. 

Voer regelmatig controles uit tijdens de slaaptijden van de kinderen. 

Haal kinderen die wakker zijn, direct uit bed.  

De kinderwagen mag nooit worden afgesloten/afgedekt. 

 

Eten en drinken: 

Drink hete dranken uitsluitend en rustig aan tafel. 

Bewaar thee uitsluitend in thermoskannen. 

Biedt eten aan kinderen aan passende bij de ontwikkeling van het kind. 

Messen worden bij het tafeldekken pas op tafel gelegd als de ped. medewerkers aan tafel gaan. 

Drink geen thee als kinderen op schoot zitten. 

Laat kinderen niet met eten in hun mond rennen, stoeien enz.

Er mag niet gegeten of gedronken worden in de zandbak of het zwembadje. 

Laat kinderen altijd zitten met een beker drinken. 

 

Entree / Hal: 

Wijs iedereen (ouders, collega’s, bezoekers) op het goed sluiten van de tussendeur in de hal.

Kinderen mogen niet rennen in de gang. Spreek dit ook regelmatig met de kinderen door. 

Houdt altijd de deur van de groep naar de hal gesloten. 

 

Buiten:

Laat de kinderen nooit zonder toezicht wanneer er een gevuld zwembadje in de tuin staat. 

Ruim het zwembadje altijd buiten bereik van de kinderen op als het niet gebruikt wordt. 

Geef het goede voorbeeld aan de kinderen in het verkeer; bv. tijdens uitstapjes. 

Smeer kinderen goed in als ze buiten in de zon spelen. Gebruik minstens factor 20 en herhaal dit om de 2 uur. 

Geef kinderen indien nodig een T-shirt aan en een zonnehoedje op. 

Laat kinderen onder de 12 maanden niet in direct zonlicht spelen. 

Houdt kinderen bij warm weer tussen 12.00 en 15.00 uur binnen of in de schaduw. 

Beperk zoet eten en drinken i.v.m. aantrekken van insecten en maak plakkerige handen en gezichten direct schoon. 

Geeft kinderen een rietje bij het buiten drinken om insecten steken in de mond te voorkomen. 

Houdt altijd toezicht tijdens het buitenspelen en corrigeer de kinderen indien nodig. 

Zorg voor een vrije valruimte rond speeltoestellen (bv.: geen attributen op de rubbertegels rondom het schommels)

Zorg ervoor dat het hek gesloten / afgesloten is. 

Voer dagelijks visuele inspecties uit – controleer op zwerfvuil en kleine voorwerpen (knikkers, kiezelsteentjes) op plein en in de zandbak. 

Maak bemoste (dus gladde) gedeeltes in de buitenruimtes schoon.

Er mogen geen fietsen gestald worden in de buitenspeelruimte. 

Zorg dat de schuur altijd weer dicht gaat, zodat kinderen niet alleen de schuur in kunnen gaan. 

Zorg dat koordjes aan kleding nergens achter kunnen blijven hangen. (ophanggevaar) 

 

Overig: 

Zorg ervoor dat de directeur op de hoogte gebracht wordt van gebreken rond de omgeving / entree / speeltoestellen / meubilair enz. en zie erop toe dat er actie ondernomen wordt omtrent deze onveilige situaties. 

Stagiaires vallen altijd onder de verantwoordelijkheid van de vaste medewerkers c.q ped. medewerkers. 

Zorg altijd voor een goede overdracht aan je collega’s. 

Zorg ervoor dat de radiator buizen voorzien zijn van bescherming 

Zorg ervoor dat de koordjes van raamdecoraties buiten bereik van de (jonge) kinderen zijn. 

Zorg dat bergkasten/ruimtes dmv een slot afgesloten zijn en hang de sleutel buiten bereik van de kinderen. 

Laat kinderen niet toe in bergkasten. 

Zorg ervoor dat er geen plastic zakken rondslingeren en berg ze altijd op in afsluitbare kasten. 

Zorg ervoor dat de tassen van de ped. medewerkers (incl. sigaretten / aanstekers / medicijnen) buiten bereik van de kinderen bewaard worden. 

Zorg ervoor dat aanstekers en lucifers buiten bereik van de kinderen bewaard worden. 

Volg voor vervoer over straat altijd de instructies van de vervoersrichtlijnen (zie protocol 16). 

Controleer meubilair regelmatig op splinters. 

Droog direct de vloer wanneer men met natte schoenen binnenkomt. 

 

 

Protocol sterfgevallen

 

Verschillende sterfgevallen

Binnen een kinderdagverblijf kun je te maken krijgen met verschillende gevallen van overlijden,

namelijk:

  1. Het overlijden van een kind in de groep tijdens de opvang
  2. Het overlijden van een kind van de groep, thuis of in het ziekenhuis
  3. Het overlijden van een ouder van een kind of een ander gezinslid
  4. Het overlijden van een teamlid

Hoe wordt gehandeld is per sterfgeval verschillend, mede door de emoties van de betrokkenen hiervan.

Wat wij belangrijk vinden is dat er ruimte is voor verdriet en verwerking en dat iedereen wordt

gesteund.

 

Hoe er precies per situatie gehandeld wordt, wordt hieronder omschreven.

 

  1. Handelwijze bij overlijden van een kind in de groep tijdens de opvang

 

Hierbij valt te denken aan een ongeval of aan wiegendood, tijdens dat het kind op de kinderdagopvang aanwezig is.

 

1.1. Hoe te handelen op het moment

 

Op het moment zelf zijn er allerlei dingen die snel moeten gebeuren. Hoe er wordt gehandeld naar wie verschilt dus.

 

  • Naar het betreffende kind en zijn ouders toe

Er wordt onmiddellijk EHBO en reanimatie toegepast. Er is een AED aanwezig in het gebouw en de

alarmcentrale (112) wordt onmiddellijk. De BHV-er en directie worden ook onmiddellijk gealarmeerd. De kinderen worden van de situatie weggeleid en opgevangen en er wordt contact opgenomen met de ouders door de hoofdleidster of BHV-er.

 

  • Naar het betrokken personeel van die groep

Het is een verschrikkelijke ervaring wanneer een kind tijdens de opvang komt te overlijden en daarom is het van essentieel belang dat het betreffende personeel goed opgevangen wordt. We willen voorkomen dat er over en weer verwijten gaan spelen over de schuldvraag. Alle pedagogisch medewerkers die op dat moment aanwezig hebben steun nodig. Collega’s zullen elkaar dus ter plekke zo goed mogelijk opvangen. Naderhand is het heel belangrijk dat er samen over de gebeurtenis gepraat wordt.

 

  • Naar de overige collega’s

Eén iemand neemt de leiding, dit zal de BHV-er waarschijnlijk zijn en anders de hoofdleidster van de

desbetreffende groep. Diegene zorgt ervoor dat er geen (zo min mogelijk) paniek uitbreekt en dat er

rustig wordt gehandeld, door het geven van zo duidelijk mogelijke instructies.

Zodra de eerste handelingen naar kind, ouders en groep verricht zijn, is het van belang dat ook de

andere collega ’s uitgebreider in worden gelicht en op worden gevangen. Dit doet de directie. Ook nu 

weer proberen we te voorkomen een schuldige aan te wijzen. In een later stadium moet duidelijk

uitgezocht worden hoe het heeft kunnen gebeuren. Daarbij vinden wij het ook van belang om andere

collega’s hun verhaal te laten doen als getuigen.

 

  • Naar de kinderen van de betreffende groep

Hoe er gehandeld wordt hangt grotendeels af van de situatie. Je moet daarbij denken aan: Hebben de kinderen het zien gebeuren? Wie waren erbij? Op een zo rustig mogelijk manier zal de hoofdleidster van de desbetreffende groep de kinderen vertellen wat er is gebeurd. We vinden het daarbij belangrijk dat we kinderen de ruimte te geven om te reageren. En zoveel mogelijk van de vragen van de kinderen eerlijk beantwoorden. Als dit niet gebeurd, dan blijven kinderen met vragen zitten of vullen ze zelf dingen in.

 

  • Naar de ouders van de betreffende groep

Het meest belangrijke is dat er rustig gebleven wordt als er wat aan ouders wordt verteld. Ouders

worden apart genomen en degene die het ze verteld zal dit dus zo rustig mogelijk doen en ouders er ook op proberen te wijzen dat paniek naar de kinderen toe niet gewenst is. Duidelijk en kort wordt verteld wat er is gebeurd, waarbij er op gelet wordt dat er geen nadruk wordt gelegd op het aanwijzen van een schuldige. Ouders wordt ook verteld dat er wordt onderzocht hoe zoiets heeft kunnen gebeuren. Er is ruimte voor vragen en reacties, maar geen ruimte voor grote verwijten.

 

  • Naar de overige ouders en kinderen

Ons kinderdagverblijf bestaat uit meerdere groepen en dat een kind overlijdt op een bepaalde groep,

betekent dat er op andere groepen ook berichtgeving naar de ouders moet plaatsvinden. Dit is in eerste instantie de taak van de hoofdleidsters van de desbetreffende groepen. Of ouders ervoor kiezen deze informatie ook weer aan de kinderen van de groep te vertellen is hun eigen keus in de meeste gevallen. Er zijn misschien gevallen waarbij wij het zelf noodzakelijk vinden de kinderen in te lichten. Dit kan niet van tevoren bepaald worden.

 

1.2. Hoe te handelen in de week erna

 

  • Naar de ouders van het betreffende kind

We plaatsen een advertentie in de krant namens ons kinderdagverblijf en de getroffen groep in het

bijzonder. Er worden bloemen geregeld, of een andere manier waarop we ons medeleven tonen aan de familie. De directie houdt contact en gaat als de familie het prettig vindt, op bezoek of naar de

uitvaartdienst.

 

  • Naar het personeel

Alle betrokken teamleden hebben de gelegenheid, indien ze dit prettig vinden, om mee te gaan naar de uitvaart. Er wordt gekeken of er hulp nodig is voor het team zelf om om te gaan met de situatie, zijn er instanties die hulp kunnen bieden indien dat nodig is? Welke instanties? Hoe

manier om alles af te sluiten. Misschien wordt er wat voor het overleden kind gemaakt door de

kinderen, als zij dit wensen.

 

  • Naar de overige ouders

De hoofdleidsters en directie blijven goed aanspreekbaar voor vragen. Vooral in de eerste tijd tijdens de haal- en brengmomenten.

 

1.3. Hoe te handelen op langere termijn

 

De groep wordt goed in de gaten gehouden. Er zullen nog wel een tijd reacties komen van kinderen.

Er wordt onderzoek gedaan naar hoe alles heeft kunnen gebeuren. Hierbij worden eventueel

hulp biedende instanties ingeschakeld.

De berichtgeving naar ouders behoort zo goed mogelijk te verlopen. Het vertrouwen van ouders is

misschien geschaad en dit moet weer teruggewonnen worden. Eerlijkheid en eenduidigheid speelt

hierin een grote rol.

 

  1. Handelwijze bij overlijden van een kind van de groep, thuis of in het ziekenhuis

 

Hoe er omgegaan wordt met de situatie hangt af van de manier waarop het is gebeurd. Gaat het om een plotseling sterfgeval of gaat het om een sterfgeval na een ziekbed. Of er dus tijd en ruimte is om een groep voor te bereiden hierop hangt dus van het geval af. Hoe een eventuele ‘voorbereiding’ eruit ziet wordt altijd overlegd met de desbetreffende ouders (ouders van het zieke kind en ook ouders van de groep). Hoe er wordt gehandeld naar de verschillende betrokkenen wordt omschreven.

 

  • Naar de ouders van het betreffende kind

Zodra de ouders laten weten dat hun kind is overleden zullen we ze meteen medeleven betuigen. Er

wordt een advertentie en/of bloemen geregeld. We vragen aan de ouders na wanneer de uitvaart is

geregeld en of wij daar nog een rol in kunnen vervullen. Ook wordt er gevraagd wat wel of niet

medegedeeld kan worden aan andere ouders.

 

  • Naar het personeel van de betreffende groep

Als het nieuws buiten werktijden komt wordt het personeel dat de volgende dag op de groep komt zo spoedig mogelijk ingelicht. Zodat zij niet onvoorbereid op de groep komen.

Wanneer het nieuws overdag komt, worden alle pedagogisch medewerk(st)ers die dan aanwezig zijn

ingelicht. Iedereen krijgt de gelegenheid (indien dit door ouders gewenst is) om naar de uitvaart te gaan.

 

  • Naar de overige collega ‘s

Zodra het personeel van de desbetreffende groep is ingelicht, wordt de rest van de collega’s ook

ingelicht. Er is ruimte voor verdriet, maar het werk gaat ook verder. Ook voor de andere collega’s is er ruimte om naar de uitvaart te gaan eventueel.

 

  • Naar de kinderen

Hier maakt het veel uit of de kinderen er al op voorbereid waren of niet. Er wordt duidelijk verteld wat er is gebeurd, zodat de kinderen zo weinig mogelijk zelf invulling kunnen geven aan het verhaal.

Alle kinderen krijgen de kans om te reageren. En er is ruimte om iets te maken voor het kind.

De groep wordt goed in de gaten gehouden, komen er nog reacties? Er blijft ruimte voor het verhaal van kinderen. 

 

  • Naar de ouders van de betreffende groep

Alle ouders worden op de hoogte gesteld. Er wordt alleen maar informatie verteld waarvan de eigen

ouders ook op de hoogte zijn en waarmee ze het eens zijn dat andere ouders dit willen. Ouders worden daarbij ook op de hoogte gesteld als de kinderen op de tijden van de uitvaart niet naar hun eigen groep op het kinderdagverblijf kunnen komen.

De overlijdenskaart wordt ook opgehangen in de groepsruimte.

 

  1. Handelwijze bij overlijden van een ouder van een kind of ander gezinslid

 

  • Naar het betreffende kind

Het kind moet duidelijk gemaakt worden dat je goed op de hoogte bent van wat er is gebeurd. Daarbij is het van belang in de gate te houden of het kind er graag over wilt praten. Dit kun je eventueel ter sprake brengen.

Het kind kan ook gewoon spelen. Kinderen verwerken verlies op een hele eigen manier. Als ze op de

opvang zijn, zijn ze even uit hun thuissituatie wat kan zorgen dat ze hun zinnen even verzetten naar wat anders dan alleen verdriet. Dit is niet vreemd. Het kind moet deze ruimte ook krijgen. Misschien vindt het kind het fijn om iets te maken voor degene die is overleden.

 

  • Naar de rest van het gezin

Als een van de ouders je zelf op de hoogte stelt van wat er is gebeurt, is het belangrijk dat je meteen je medeleven toont. Misschien dat er ruimte is om thuis langs te komen. Probeer duidelijk te krijgen wat de ouders prettig vinden.

Je kunt de ouders aanbieden om eventueel kinderen uit het gezin op te vangen als dit nodig is.

Overleg welke informatie er naar andere ouders/kinderen van het kinderdagverblijf gaat.

Bied de ouders aan altijd erover te komen praten. Zorg dat je voor ze klaar staat.

Vraag hoe er gedacht wordt over de rol van het kinderdagverblijf in de uitvaart. Wordt er iets verwacht? Zoja; wat? Bereid zoiets goed voor.

 

  • Naar het personeel

Als het bericht binnenkomt moeten alle werknemers zo snel mogelijk op de hoogte gesteld worden. Ook al is het buiten werktijd. Je wilt niet dat personeel niet op de hoogte is en zo onvoorbereid op het werk aan komt.

Wanneer het bericht wel komt wanneer er collega’s aan het werk zijn, dan moeten deze zo snel mogelijk ingelicht worden. Zijn er andere collega’s die het werk op de groep even over kunnen nemen? Bij voorkeur wordt het iedereen samen verteld en is er dus ook ruimte en de gelegenheid om verdriet te werken. Dit is er niet als mensen nog gewoon op de groep moeten staan en kinderen opvangen. Zodra het personeel van die groep is ingelicht, moet de rest van het personeel ook ingelicht worden.

Er moet ruimte zijn voor verdriet, maar het werk moet ook door kunnen gaan uiteindelijk.

Ga na of er ruimte is om op huisbezoek te gaan, wie wil gaan? En wie gaan er naar de uitvaart?

 

  • Naar de kinderen van de groep

Veel hangt hierbij af van de leeftijd van de kinderen. Het moet verteld worden aan de kinderen van de groep, maar kijk wat je ze verteld. Als je te weinig verteld dan gaan ze dingen zelf invullen. Toch hoeft niet alles verteld te worden. Wat hierin wijsheid is, kun je eigenlijk pas op het moment bepalen. De kinderen moeten goed de kans krijgen op hun eigen manier te reageren en hun gevoelens kwijt te kunnen. Leidsters letten hierbij goed op de reacties van kinderen en hoe het gaat in de groep (ook de komende tijd). 

 

  • Naar de andere ouders

De overlijdenskaart wordt opgehangen in de groepsruimte.

Denk goed na over welke informatie er aan de andere ouders verteld wordt. Dit moet dus afgesproken worden met de desbetreffende ouders.

Wanneer een gezinslid van een kind overlijdt terwijl het kind op de opvang zit is van belang dat:

* Het niet aan het kind wordt verteld zonder toestemming of vraag van de ouders.

* Er duidelijk gevraagd wordt aan degene die opbelt wat jouw rol op dat moment is. Vul zoiets niet zelf in, vraag hier expliciet naar.

 

  1. Handelwijze bij het overlijden van een teamlid

 

De reacties hierop zullen afhangen van het feit of het gaat om een plotseling overlijden of niet. In het

laatste geval zullen mensen hier al beter op voorbereid zijn.

  • Naar de collega ‘s

Als het bericht buiten werktijd komt is het van belang directe collega’s zo snel mogelijk op de hoogte te

brengen, zodat ze niet onvoorbereid op het werk komen. Ook andere collega’s moeten ook

geïnformeerd worden. Wanneer het bericht overdag komt, is het prettig als er gezorgd kan worden voor vervanging op de groep, zodat het collega’s samen ingelicht kunnen worden en er ruimte is voor verdriet. Daarna moeten andere collega’s ook zo snel mogelijk op de hoogte gesteld worden.

Er wordt overlegd wat er gedaan kan worden voor de uitvaart. Willen er collega’s op thuisbezoek. Wat wordt er in de advertentie gezet? Er moeten bloemen geregeld worden voor de uitvaart. Alle leidsters moeten ook de mogelijkheid krijgen om naar de uitvaart te gaan, als ze dit prettig vinden.

Dat er ruimte is voor de verwerking van iedereen, ook de tijd daarna, is erg van belang.

 

  • Naar de kinderen

De leeftijd van de kinderen is erg belangrijk in de manier waarop je ze het kunt vertellen. Ook is het hier weer erg van belang of de kinderen voorbereid waren op dit nieuws.

Er moet aan de kinderen verteld worden wat er is gebeurd, zonder te veel onduidelijk te laten. Het is

niet wenselijk dat kinderen zelf dingen gaan invullen. Weeg dus af wat je wel en niet verteld.

Er moet ruimte zijn voor alle kinderen op hun manier te reageren. Misschien zijn er kinderen die graag iets willen maken voor deze leidster. Natuurlijk moet die mogelijkheid ze gegeven worden.

De komende tijd moeten de kinderen van de groep extra in de gaten gehouden worden: zijn er nog

onverwerkte dingen, is er genoeg ruimte (geweest) voor de kinderen om alles te uiten.

 

  • Naar de ouders

Ouders moeten zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld worden van het overlijden. De

overlijdenskaart wordt ook opgehangen in de groepsruimte.

De ouders moeten goed ingelicht worden over het wel of niet doordraaien van de groep tijdens de

uitvaart. Geef ook ouders de mogelijkheid te komen naar de uitvaart als hier behoefte aan is.

 

  1. Rouwverwerking

 

5.1. Rouwfasen

 

Rouwen kent enkele fasen en wordt daarom ook wel rouwproces genoemd. Het is belangrijk deze fasen te kennen om gedrag bij de kinderen ( en jezelf) sneller op te merken en beter te begrijpen. Het is trouwens niet zo dat elke fase duidelijk van de andere te onderscheiden is. Fasen kunnen elkaar ook onwillekeurig afwisselen

 

Ontkenning

Is een dierbare overleden dan is de eerste reactie die van de ontkenning. Voorbeelden van uitingen als; “nee toch” of “het is niet waar” zijn dan aan de orde. Door deze eerste reactie creëert iemand voor zichzelf de gelegenheid of ruimte om eerst tot zichzelf te komen. Als dit heeft plaatsgevonden kan hierna het gebeurde meer gedoseerd “binnen” komen.

 

Boosheid/woede

Is de gebeurtenis eenmaal doorgedrongen, dan ontwikkelt zich vaak boosheid en woede. Er worden veel “waarom” vragen gesteld. Deze boosheid kan zich op alles en iedereen richten. In deze fase is

iemand moeilijk te bereiken en niet voor rede vatbaar. Verlies en verdriet verdwijnen op dat moment

meer naar de achtergrond.

 

Onderhandelen

Als men zich bewust wordt dat de boosheid niet helpt, ontwikkelt zich een nieuwe fase. Hierin probeert men met het verlies om te gaan door doelen te stellen of jezelf iets te beloven. “Als ik dit doe dan zal dat het gevolg zijn”. Dit kan zich op allerlei verschillende manieren invullen. De fase van onderhandelen wordt vooral ingevuld vanuit het terrein van de hoop.

 

Verdriet/depressie

Als alle (onder)handelen niets hebben opgeleverd treedt een machteloos gevoel op. Het verdriet valt

niet langer te ontkennen en men kan zich hier soms helemaal aan overgeven. Het kan ook voorkomen dat iemand nauwelijks meer te bereiken is. Of dat allerlei verdriet uit het verleden ook weer begint op te spelen. Soms komt het voor dat verdriet zo intens wordt dat men in een depressie belandt.

 

Aanvaarding

Als er voldoende tijd is geweest om door de diverse fasen van dit proces te gaan, treedt er langzaam een bewustwording op de situatie op. Er ontstaat de mogelijkheid het verdriet te accepteren. In deze laatste fase komt er een zekere mate van berusting, men kan een en ander steeds beter loslaten. Je geeft het verlies als het ware een plek en dat biedt de mogelijkheid weer vooruit te kunnen kijken.

 

5.2. Wat kun je als leidster voor de kinderen betekenen

 

Als leidster kun je een grote rol vervullen voor kinderen die met allerlei (onbegrijpelijke) gevoelens

zitten. De volgende punten kunnen daarbij helpen.

 

– Haal de kinderen aan, probeer ze te troosten en bied ze warmte. Dit zijn wezenlijke dingen voor

kinderen, waarmee je ze helpt om te rouwen, hun verdriet te verwerken. Geef ze dus veel aandacht.

– Geef de kinderen nooit valse informatie als dat diegene ‘slaapt’. Dit maakt het verwarrend. Geef ze dus informatie die aansluit bij de leeftijd van de kinderen.

– Doe niet alsof de persoon nooit heeft bestaan.

– Praat met kinderen over minder vrolijke onderwerpen als: verdriet, dood, angst, etc. Je kunt hier ook materiaal voor gebruiken/bestellen (bv. www.in-de-wolken.nl)

– Overleg met een overgebleven ouder eventueel hoe er omgegaan moet worden met de eigenlijk

verjaardag van de overleden persoon, moeder/vaderdag, etc.

– Soms kan het een idee zijn een foto van de overleden persoon in de ruimte te hebben als kinderen hier even graag naar kijken. Dan hebben ze toch het gevoel dat diegene er een beetje is.

– Houd kinderen goed in de gaten. Wat zijn hun reacties, hoe gaan ze met de situatie om? Spel en

tekeningen kunnen een beeld geven van hun belevingswereld.

– Kinderen rouwen geen 24 uur per dag. Verdriet en vrolijkheid zullen elkaar afwisselen. Dit is niet

vreemd.

– Een situatie als een overlijden kan bij de kinderen erg lang doorwerken, waardoor er bepaald gedrag kan ontstaan als ‘weer in de broek plassen’ of ‘weer willen dat het eten ze gegeven wordt’. Bied ruimte voor dit soort gedrag, wanneer dit mogelijk is.

– Je eigen emoties hoef je niet te onderdrukken bij kinderen. Door deze gewoon te tonen, geef je de

kinderen namelijk de mogelijkheid dit ook gewoon te doen. Wat niet zo mag zijn is dat je kinderen

opzadelt met jouw emoties.

 

5.3. Bruikbare boeken

 

– ‘De drie vogels’ van M. v.d. Berg en S. Ireland.

– ‘Als je dood bent, word je dan nooit meer beter?’ van P. en J. Breebaart

– ‘Stilte a.u.b., ik denk aan kip.’ van H. Haagen en H. Geelen.

– ‘Derk Das blijft altijd bij ons.’ van S. Varley.

– ‘Kikker en het vogeltje.’ van M. Velthuis.

– ‘Lieve oma Pluis’ van Dick Bruna

Protocol vermissing kind

 

Wat verstaan wij onder ‘vermissing kind’?

Als een kind tijdens het verblijf op ons kinderdagverblijf zoek raakt. Wij hanteren dan het volgende stappenplan.

 

Stappenplan

 

Stap 1

Er wordt zo rustig mogelijk gereageerd, in paniek raken helpt niet.

 

Stap 2

Er wordt vastgesteld waar het kind is kwijtgeraakt. Was de groep op dat moment binnen of buiten. Dus in en rondom het kinderdagverblijf of gebeurde het op bv. een wandeling.

 

Stap 3

Als het buiten het kinderdagverblijf is gebeurd wordt de locatie wordt gebeld en er wordt gemeld welk kind vermist is. Zij kunnen uitkijken naar het kind. Als het kind is gevonden wordt dit weer doorgegeven aan de ander.

 

Stap 4

Een pedagogisch medewerk(st)er gaat op zoek naar het kind. De groep met pedagogisch

medewerk(st)ers en kinderen gaat terug naar de locatie. Eventueel wordt er gebeld of er pedagogisch medewerk(st)ers kunnen komen om (te helpen) de kinderen op te halen.

Wanneer ze al terug lopen vanuit de speeltuin naar het kinderdagverblijf, dan loopt de groep door, terug naar de locatie. Eén pedagogisch medewerk(st)er of meerdere lopen dan naar de speeltuin.

 

Stap 5

Na een half uur zoeken wordt er contact opgenomen met de ouders. Is het kind misschien naar huis

gelopen? Ouders en kinderdagverblijf houden elkaar op de hoogte als het kind gevonden is.

 

Maatregelen ter voorkoming

– Bij een wandeling wordt ieder kind aan de hand gehouden. Een pedagogisch medewerk(st)er begeleidt dus maximaal twee kinderen aan de hand. Leidster kind ratio wordt in acht genomen.

– De kinderen worden in de speeltuin regelmatig geteld.

– Minstens een leidster draagt een mobiele telefoon bij zich.

Protocol voeding

 

Voedingsbeleid
Wij hanteren een gezond eten beleid en dit geldt ook voor traktaties bij verjaardagen. Daarbij stimuleren wij de zelfstandigheid door het zelf laten smeren van de boterhammen op de groepen. Kinderen worden natuurlijk geholpen wanneer dit niet lukt. 

Bereiden voedsel
Het eten voor de kinderen wordt altijd hygiënisch bereid. Er wordt altijd eerst gekeken naar een houdbaarheidsdatum. Bij twijfel over de kwaliteit van het eten wordt het niet gebruikt. Fruit en groenten wordt voor gebruik altijd gewassen. Pedagogisch medewerk(st)ers wassen altijd eerst hun handen voor ze voedsel bereiden. Er wordt altijd schoon servies gebruikt. De tafel of het aanrecht waar het op wordt klaargemaakt is ook altijd schoon. Na het bereiden van het voedsel worden de kruimels ook opgeruimd. Er wordt op gelet dat het eten goed verhit wordt, door bijvoorbeeld na te voelen. Water voor flesvoeding wordt altijd eerst gekookt en afgekoeld water wordt dan gebruikt. 

Bewaren voedsel
De koelkasttemperatuur wordt in de gaten gehouden. Temperatuur van een glas water wordt genoteerd. Geprakt, gesneden of geschild fruit wordt altijd afgedekt bewaard. Er wordt door iedereen toegezien op de houdbaarheidsdatum. Op alle verpakkingen wordt genoteerd wanneer het is geopend: de interne verbruiksdatum. Voor ieder gebruik wordt er op beiden gecontroleerd. Producten staan niet langer dan 30 min. buiten de koelkast. In de zomer wordt er extra gelet op producten die slecht tegen warmte kunnen en bederven (de melk wordt ingeschonken en eigenlijk weer gelijk terug gezet in de koelkast). Ouders hebben mogelijkheid om het avondeten, borstvoeding en eigen beleg (bv. in verband met allergieën) in de koelkast neer te zetten. Avondeten dat overblijft wordt meteen dezelfde dag mee terug gegeven. Als er restjes overblijven worden deze weggegooid. Ouders worden erop gewezen om geen bederfelijke producten mee te nemen. Moedermelk wordt in de koelkast onder de 4 graden bewaard. Verpakkingen worden voor het bewaren van voedsel goed gesloten. Na aflevering van gekoelde producten worden ze zo snel mogelijk (binnen 30 min.) in de koelkast gezet. Zijn producten te lang buiten de koelkast, dan worden ze weggegooid. 

Afwassen
Er wordt altijd meteen goed afgewassen na het eten en drinken. Voor alles wordt opgeruimd wordt er natuurlijk gekeken of alles daadwerkelijk schoon is geworden. Spullen worden nooit nog een keer gebruikt voordat ze worden afgewassen. 

Zuigelingenvoeding
In de ‘Instructie afgekolfde moedermelk’ is alles te vinden over de verantwoordelijkheden van ouders en het kinderdagverblijf over de hygiëne, transport, bewaren en klaarmaken van de moedermelk. Poedermelk wordt alleen aangenomen in de poedervorm, niet al klaargemaakt thuis. Voor het bereiden van poedermelk wordt altijd afgekookt water gebruikt. Er worden flessen gebruikt die eenvoudig te reinigen zijn i.v.m. de hygiëne. Ieder kind heeft een eigen fles. Flessen worden na gebruik meteen omgespoeld met koud water en daarna gereinigd met afwasmiddel, heet water en een speciale afwasborstel. 

Protocol Warmte en verbranding door zon

 

Waarom dit protocol

Er worden bij ons verschillende maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat kinderen (vooral in de zomer) wel prettig buiten kunnen spelen wanneer het warm is en/of de zon schijnt.

 

Maatregelen

De volgende maatregelen dragen bij aan de veiligheid van de kinderen:

– Kinderen worden bij temperaturen boven de 15 graden en/of zon (vanaf voorjaarszon) ingesmeerd.

– Kinderen worden ook ingesmeerd als ze met warme temperaturen in de schaduw spelen.

– De kinderen worden ingesmeerd met een zonnebrand van minimaal beschermingsfactor 20.

– Deze zonnebrand beschermt ook tegen UVA en UVB-straling.

– Kinderen worden ingesmeerd zodra ze naar buiten gaan.

– Er worden bij felle zon parasols neergezet en het zonnescherm wordt naar beneden gedaan, zodat de kinderen ook in de schaduw spelen.

– De zandbak heeft een hoes die de zandbak afdekt als de kinderen er niet in spelen en fungeert als zonnescherm wanneer de kinderen er wel in spelen. Kinderen spelen dus nooit in de zon in de zandbak.

– Kinderen worden iedere twee uur opnieuw ingesmeerd.

– Aan alle ouders wordt gevraagd een zonnepetje/-hoedje in het mandje van hun kinderen te leggen in de zomer. Zodat de kinderen ook op hun hoofd zoveel mogelijk beschermd zijn tijdens het buiten spelen.

– De kinderen krijgen meer te drinken, zodat de kans op uitdroging wordt verkleind.

– Bij extreme hitte wordt de duur van het buitenspelen beperkt en het spel eventueel aangepast, zodat de grote inspanning wordt vermeden.

– Kinderen onder de 12 maanden worden niet aan direct zonlicht blootgesteld.

– Tussen 12.00u en 15.00u wordt er zoveel mogelijk in de schaduw gespeeld.

Protocol ziekte

 

  1. Zieke kinderen

Als team hebben we er begrip voor, dat het heel lastig kan zijn als uw kind ziek is en u moet werken.

Toch is het noodzakelijk dat een kinderdagverblijf regels stelt ten aanzien van de opvang van zieke

kinderen. In het algemeen kunt u ervan uitgaan dat het kinderdagverblijf er is voor gezonde kinderen en niet voor de verzorging van zieke kinderen. Een ziek kind vraagt (logischerwijs) speciale aandacht en verdient die ook. Voor ons is het in de groep met veel andere kinderen echter niet altijd mogelijk die extra aandacht te geven. Voor de leiding is het onbevredigend om zo te werken: je wilt wel maar je kunt niet veel. Daarom zijn er afspraken over het beleid van het kinderdagverblijf bij ziekte van het kind.

 

1.1. Wat doen we met zieke kinderen?

Als kinderen boven de 38 graden koorts hebben worden de ouders gebeld voor overleg. Dit geldt ook

voor kinderen die niet lekker zijn en zich anders gedragen dan zij normaal doen. Pedagogisch

medewerk(st)ers vragen zich hierbij de volgende dingen af:

– Speelt het kind zoals je van hem/haar gewend bent?

– Praat het kind zoals je van hem/haar gewend bent?

– Voelt het kind warm of juist heel koud aan?

– Huilt het kind vaker of langer dan anders?

– Gaat het kind naar de wc, hoe vaak en wat is het resultaat/hoe zien de luiers eruit?

 

1.2. Wanneer kunnen kinderen niet (meer) op de groep verblijven?

– Wanneer kinderen ’s ochtends voor komst naar kinderdagverblijf koorts hebben en/of ziek zijn, kunnen zij niet op het kinderdagverblijf komen, ook niet wanneer zij een paracetamol krijgen toegediend om de koorts te drukken.

– Wanneer kinderen een temperatuur hebben van 38,5 graden of hoger of vaker dan drie keer per uur moeten worden verschoond, worden de ouders gebeld met het verzoek hun kind op te komen halen.

– Wanneer zij de gezondheid van andere kinderen in gevaar brengen voelen wij ons ook genoodzaakt de ouders te vragen hun kind op te komen halen.

– Wanneer kinderen niet eten en/of drinken of alles meteen weer uitspugen.

– Wanneer kinderen met onbehandelde hoofdluis op de groep zijn (zie par. 1.5.3. Hoofdluis).

 

1.3. Wanneer wordt de huisarts ingeschakeld?

Als het kind het benauwd heeft, niet meer reageert als je hem/haar aanspreekt, plotseling hoge koorts heeft of last heeft van aanvallen wordt er meteen gehandeld door de pedagogisch medewerk(st)ers op de groep. Daarna wordt er in eerste instantie contact opgenomen met de huisarts indien dit nodig is.

Het kan zo zijn dat de ouders dus pas gebeld worden als er als een pedagogisch medewerk(st)er

onderweg is naar de huisarts met het kind.

Indien de eigen huisarts niet in Sint Jansklooster is gehuisvest en het na 8.00u ’s ochtends en voor 16.30u ’s middags is, hebben wij een overeenkomst met een huisarts in de buurt om langs te komen voor  spoedgevallen. In alle andere gevallen wordt er naar de huisartsenpost gegaan.

 

1.4. Wanneer wordt de GGD ingeschakeld?

Als er op het kinderdagverblijf het vermoeden heerst dat we te maken hebben met besmettelijke

ziektes, dan schakelen we de GGD in.

Bij longontsteking en geelzucht wordt er bij een of meerdere gevallen in de groep meteen de GGD

bijgehaald. Bij huiduitslag meer dan twee gevallen en schurft, als er meer dan drie gevallen zijn in

 

dezelfde groep. Wanneer meer dan een derde van de groep een week lang klachten heeft van diarree wordt ook de GGD ingeschakeld.

 

1.5. Beleid bij besmettelijke ziekten

1.5.1. Regels LCI

Deze informatie komt uit de informatiemap infectieziekte en hygiëne die is samengesteld door de LCI

(Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding).

  1. Ouders melden besmettelijke ziekten van hun kind bij de leiding.
  2. De leiding overlegt zo nodig met de GGD. De GGD wint met toestemming van de ouders eventueel

informatie in bij de huisarts.

  1. De GGD adviseert maatregelen afhankelijk van de ziekte.
  2. Zieke kind niet toelaten vanwege risico voor overige kinderen, dit wordt ‘weren’ genoemd.
  3. Zieke kind behandelen om verspreiding van ziekte tegen te gaan.
  4. Ouders van andere kinderen informeren over de ziekte, zodat zij alert zijn op verschijnselen. Dit doen wij door briefjes op te hangen (alleen voor niet ernstige ziekten als waterpokken: ‘Er heerst

waterpokken’) en ouders bij het brengen en/of halen van hun kind te informeren over de heersende

ziekte. Bij bepaalde andere ziekten brengt de GGD een brief uit naar de ouders (bij bv. kinkhoest).

  1. Overige kinderen vaccineren of uit voorzorg medicijnen geven. Of indien ouders zich hier prettig bij voelen mogen de kinderen thuis gehouden worden.
  2. Vaak zijn er geen bijzondere maatregelen noodzakelijk.
  3. Kind weer beter!

 

1.5.2. Waterpokken, krentenbaard en vijfde ziekte

Waterpokken, krentenbaard en vijfde ziekte zijn ziektes die vaker voorkomen op een kinderdagverblijf.

Daarom hanteren wij hier een duidelijk beleid in:

– Zodra er een geval van waterpokken of krentenbaard bekend is op de groep worden ouders hierover geïnformeerd door een briefje op de deur op te hangen: ‘Er heerst waterpokken/krentenbaard/vijfde ziekte’. Bij aangrenzende groepen die bijvoorbeeld gezamenlijke ruimtes delen worden dan ook briefjes opgehangen.

– Wanneer er zwangere ouders zijn (en dit is bij ons bekend) worden die mondeling nog extra

geïnformeerd in verband met risico’s voor de ongeboren vrucht wanneer zij zelf nog niet beschermd zijn tegen waterpokken. Die zijn er wanneer een moeder zelf nog geen waterpokken heeft gehad en zich hier ook niet tegen heeft laten inenten voor de zwangerschap.

– Kinderen mogen gewoon naar ‘t Landveno komen mits;

* Ze geen koorts hebben (zie ‘Wanneer kunnen kinderen niet op de groep blijven.’)

* De blaasjes bedekt kunnen worden door kleding. Blaasjes kunnen namelijk springen en het vocht

vergroot het besmettingsgevaar voor andere kinderen op de groep. Blaasjes op handen en in gezicht

kunnen niet bedekt worden. Bij kinderen met blaasjes onder de kleding wordt bij verschonen en

omkleden extra gezorgd voor een goede hygiëne.

– Waterpokken, krentenbaard en vijfde ziekte hoeven niet gemeld te worden aan de GGD.

Dit is niet het beleid dat de GGD hanteert, maar wat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) adviseert, namelijk: om het contact met blaasjes te vermijden.

 

1.5.3. Hoofdluis

Het kan natuurlijk gebeuren dat uw kind, waar dan ook, hoofdluis op loopt. Wanneer dit zo is en wij

komen er achter wanneer het kind op de groep is zullen wij meteen de ouders bellen om het kind op te halen.

De kinderen met hoofdluis gewoon naar de groep komen, mits;

* Zij behandeld worden voor hoofdluis.

* De ouders de directie en leiding van de groep op de hoogte stellen van de aanwezigheid van hoofdluis.

Zie verdere informatie in het protocol: ‘Hoofdluis’.

 

1.5.4. Wormen

Het kan natuurlijk gebeuren dat uw kind, waar dan ook, wormen op loopt. Wanneer dit zo is en wij

komen er achter wanneer het kind op de groep is zullen wij meteen de ouders bellen om het kind op te halen.

De kinderen met wormen gewoon naar de groep komen, mits;

* Zij behandeld worden voor hoofdluis.

* De ouders de directie en leiding van de groep op de hoogte stellen van de aanwezigheid van wormen.

 

1.6. Tips voor de ouders

  • Zorg voor een reserve opvang en voor iemand die het kind eventueel kan halen als u daartoe niet zelf in staat bent.
  • Zorg altijd dat in het kinderdagverblijf bekend is waar u overdag te bereiken bent of wie u kan

bereiken.

  • Zorg altijd dat er in het kinderdagverblijf de juiste telefoonnummers voorhanden zijn van de adressen waar u overdag bereikbaar bent.
  • We stellen het op prijs als u het ons laat weten, wanneer u uw kind weer naar het kinderdagverblijf

zult brengen.

  • We bieden graag een kwalitatief goede opvang en hopen dan ook dat iedereen eraan meewerkt om onze regels rondom ziekte in acht te nemen.

 

  1. Zieke werknem(st)ers

2.1. Wanneer thuisblijven

Pedagogisch medewerk(st)ers van ons kinderdagverblijf blijven thuis als:

– zij zich niet in staat voelen om te werken.

– zij een ziekte hebben waarvan de GGD en/of huisarts adviseert om thuis te blijven, ivm

besmettelijkheid en dus de veiligheid van de kinderen.

 

2.2. Vervanging

Als er werknem(st)ers ziek zijn, wordt er altijd vervanging geregeld. Dit zijn meestal een van de andere vaste krachten. Er wordt in ieder geval voor gezorgd dat er altijd een vaste kracht op de groep staat, zodat de kinderen een bekend iemand hebben waar ze bij terecht kunnen.

 

2.3. Arbo-arts

Een Arbo-arts kan door werknemers van het kinderdagverblijf geraadpleegd worden als er sprake is van werk gerelateerde klachten. Voor overige klachten is het altijd de bedoeling gewoon contact op te nemen met de eigen huisarts.

Protocol wiegendood

 

Wat is wiegendood? 

Wiegendood is het onverwacht, tijdens de slaap, overlijden van een kindje van nul tot twee jaar. Wiegendood wordt gekenmerkt door het feit dat er voorgaande aan het overlijden geen duidelijke ziekteverschijnselen waren. Wiegendood heeft vaak meerdere oorzaken die worden onderscheiden in uitwendige en inwendige factoren. Uitwendige factoren zijn doorgaans vaak te vermijden. 

 

De meest bekende uitwendige factoren zijn: 

  • Slapen in buikligging 
  • Luchtweginfectie 
  • Passief roken 
  • Warmtestuwing 
  • Rebreathing 
  • Uitwendige adembelemmering 
  • Vermoeienis 
  • Sederende medicatie 

 

De meest bekende inwendige factoren zijn: 

  • Een licht geboortegewicht 

 

Maatregelen ter voorkoming

Helaas komt het in Nederland af en toe voor dat een baby tijdens kinderopvang overlijdt onder het beeld van wiegendood. Aandacht voor preventie en voorzorgsmaatregelen kunnen het risico tot het uiterste beperken. In ons kinderdagverblijf spannen we ons daarvoor in door de veiligheid te vergroten tijdens het slapen. 

Voor alternatieve slaapomstandigheden zal schriftelijk toestemming moeten worden gegeven. 

 

Wat kunnen wij doen om de veiligheid te bevorderen? 

1.We leggen een baby tot 1,5 jaar (in principe) nooit op de buik te slapen 

  • Een baby op de buik te slapen leggen maakt het risico van wiegendood wel vier tot vijf maal groter dan gemiddeld. Bij een verkouden baby nog iets meer. Wij leggen een baby dus nooit op de buik, tenzij een ouder hier schriftelijk toestemming voor geeft. 
  • Er zijn bepaalde (aangeboren) afwijkingen waarbij het op de buik liggen wel gewenst is, ouders dienen dan een schriftelijke verklaring van hun arts aan ons te overhandigen en een vrijwaringsformulier van ons kinderdagverblijf te ondertekenen waarin zij aangeven dat zij toestemming geven om het kind op de buik te laten slapen. 
  • Kiest een ouder wordende baby (die gezond is, in goede conditie en motorisch ontwikkeld (zodat vlot om en om draaien geen probleem is)) regelmatig zelf voor op de buik slapen, dan is vasthouden aan steeds terugleggen op de rug niet zinvol. Gemiddeld zijn baby’s met vijf maanden in staat om zelf van rug naar buik en weer terug te draaien, maar sommigen zijn er pas met negen maanden aan toe. Wij zullen bij alle kinderen in de gaten houden waar ze aan toe zijn en dit overleggen met de ouders/verzorgers. 
  • Wij wijzen ouders die iets anders willen eerst nadrukkelijk op de preventieadviezen. Willen zij desondanks dat hun baby in buikhouding slaapt, dan leggen wij dit verzoek schriftelijk en ondertekend (vrijwaringsformulier, zoals als eerder genoemd) vast. 

 

  1. We voorkomen dat een baby te warm ligt 
  • Op al onze slaapkamers en leefruimtes zijn thermometers en hygrometers te vinden, zodat we de temperatuur en luchtvochtigheid in de gaten kunnen houden. 
  • Wij voelen regelmatig of een baby het niet te warm heeft. Zodra een baby zweet heeft hij/zij het al gevaarlijk warm. 
  • We leggen een baby te slapen in een slaapzak onder een lakentje of met een lakentje en dekentje. Deze worden strak ingestopt. We maken het bedje zo op dat de baby met de voetjes nagenoeg tegen het voeteneind ligt, dit heet ‘laag opmaken’ en wordt geadviseerd. 
  • Wij gebruiken dekentjes en lakentjes, geen dekbedjes omdat kinderen hier gemakkelijker in zouden kunnen stikken. 
  • Wij combineren zomers geen slaapzak met ander beddengoed. In de winter krijgen de kinderen een slaapzak aan en indien nodig een dunne deken. 
  • Wij laten een baby ook nooit met bedekt hoofd slapen! 

 

  1. We zorgen voor veiligheid in en rondom het bed 
  • We gebruiken goed gekeurde bedjes met dakjes en bedjes met een opstaande rand van minimaal 60 cm. In de ledikantjes staat de bedbodem altijd laag. In bedjes zonder dakje, worden alleen kinderen onder de 1,5 jaar gelegd. 
  • Te zachte matrassen zijn blijkens vele onderzoeken een duidelijk verhoogd risico. Wij gebruiken in de bedjes goedgekeurde matrassen. 
  • Wij gebruiken nooit een kussen, een kussenachtige knuffel, zachte hoofd en zijwandbeschermers, zeiltjes, tuigjes, koorden of voorwerpen van zacht plastic in het bedje. Voor een fopspeen mag niet meer dan 10 centimeter koord worden gebruikt. Deze wordt nooit om de nek van een kindje gehangen. 
  • Wij maken het babybed kort op. Dit is bedoeld om te voorkomen dat het kind onder het beddengoed schuift. Wij vermijden ook het opvallen van ruimte aan het voeteneinde met dubbelgeslagen deken of een kussen. 
  • Wij ventileren slaapkamers goed door ventilatiesystemen. Er wordt regelmatig gelucht met de deuren open. 
  • Het beddengoed wordt wekelijks gewassen. 
  • Er worden nooit knuffels e.d. in het bedje achter gelaten of neergelegd die gebruikt zouden kunnen worden als opstapje. 
  • Dakjes en hekjes worden altijd goed gesloten en gecontroleerd of hier geen beddengoed tussen zit. De beveiliging wordt altijd goed dicht gedaan en gecontroleerd. 
  • De beveiligingsknoppen worden regelmatig gecontroleerd op hun werking. Zijn ze defect dan wordt het desbetreffende bedje niet gebruikt totdat de beveiliging is vervangen. 
  • Spenen worden voor gebruik gecontroleerd op scheurtjes of andere defecten. Indien een speen defecten vertoond wordt hij niet meegegeven naar bed en wordt er gebruik gemaakt van een speen van het kinderdagverblijf. Ouders zijn zelfverantwoordelijk voor het regelmatig vervangen van spenen, maar worden hier op gewezen door de pedagogisch medewerkers. 
  • Er wordt regelmatig gekeken op de slaapkamers wanneer er kinderen liggen te slapen. 
  • Kinderen die in slaap vallen in een box worden in principe verplaatst naar een bedje. 
  • Kinderen slapen binnen alleen in een kinderwagen wanneer dit de wens is van ouders. 

 

  1. Wij voorkomen meeroken. 
  • Er wordt in het hele gebouw niet gerookt. 

 

  1. Wij houden voldoende toezicht 
  • Wij zorgen ervoor dat nieuwe baby’s altijd even komen wennen en ook slapen, omdat de slaapsituatie hier natuurlijk anders is dan thuis. 
  • De hele dag worden er baby’s naar bed gebracht en eruit gehaald. Ten alle tijden wordt er dan ook gecontroleerd bij de kinderen die er al liggen. 
  • Wij maken altijd gebruik van babyfoon; zeker als er buiten wordt gespeeld of wanneer een pedagogisch medewerk(st)er even elders moet zijn. 
  • Kinderen die wakker zijn worden altijd meteen uit bed gehaald. De pedagogisch medewerk(st)ers zijn verantwoordelijk voor het toepassen van deze regels. Zij worden geacht eventuele problemen in de praktijk te signaleren. Van belangrijke gebeurtenissen, ongelukken of bijna-ongelukken, wordt notitie gemaakt. Hier zijn ook formulieren voor. Als er ondanks alle voorzorgen toch een baby in slechte conditie wordt aangetroffen, prikkel het kind dan door het aan te tikken en wat te bewegen en zie of het zich herstelt. Zo niet, sla dan alarm (112 bellen) en begin met reanimatie en mond op mondbeademing. De andere pedagogisch medewerk(st)ers worden te hulp geroepen, maar de andere kinderen worden niet zonder toezicht gelaten. Er wordt contact opgenomen met de ouders en met de medische instanties. Het is van belang om van begin af aan feiten te noteren zoals het tijdstip, de omstandigheden en de betrokkenen. Hiervoor heeft de hoofd BHV-er in het gebouw of diens plaatsvervanger de eindverantwoording. De te hulp geroepen arts dient in het belang van het diagnostiek ook zo spoedig mogelijk de temperatuur van de baby op te nemen. Zoveel mogelijk van onze werknemers zijn opgeleid tot BHV en/of KinderEHBO.